|   | 
				
		
		  | 
			 
			
				| Machtsfuncties. | 
				
				 © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)   | 
			 
		 
		 | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | We beginnen met het plotten van de grafieken
        van y = x2, y = x3, y
        = x4 , y = x5  enz.: | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
          
  | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      Het patroon is wel duidelijk, denk ik: de even
        machten (x2, x4, x6
        , ...)  hebben allemaal een soort van dalparabool-vorm en de oneven
        machten  (x3, x5, x7,
        ...) hebben de vorm van een soort "golfje". Dat is ook nogal
        logisch als je het volgende bedenkt: 
        
          
            
               | 
               | 
             
            
              | •  | 
              De grafieken gaan allemaal door (0,0). | 
             
            
              | •  | 
              Voor hele grote x-waarden wordt y ook heel
                groot, dus aan de rechterkant schieten de grafieken omhoog. | 
             
            
              | • | 
              Voor grote negatieve x-waarden worden de
                oneven machten ook negatief maar de even machten positief. 
                De oneven grafieken lopen dus aan de linkerkant omlaag en de
                even omhoog. | 
             
            
               | 
               | 
             
           
         
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
          
  | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | Wat
        zijn de gevolgen? | 
    
    
       | 
    
    
      De vorm van deze grafieken heeft gevolgen
        voor het oplossen van vergelijkingen.  
        Als we bijvoorbeeld de vergelijking x3 = 4 proberen op
        te lossen, dan zoeken we eigenlijk het snijpunt van de lijn y =
        4  met de grafiek van y = x3 . 
        In de figuur hiernaast vind je de oplossing bij het rode vraagteken. 
         
        Uit de lessen over het rekenen met machten weten we al dat :
        
        In dit geval is de oplossing dus  x = 41/3   
        (≈ 1,5874...)  | 
      
          
  | 
    
    
      Maar kijk wat er gebeurt bij even machten. 
        Als we op dezelfde manier proberen op te lossen x4 = 4
        dan geeft dat de grafiek hiernaast.En nu zijn er ineens TWEE oplossingen! 
        Dat komt natuurlijk omdat een negatief getal tot de vierde macht ook
        weer positief wordt, dus ook 4 kan opleveren. 
        Die oplossingen zijn  x = 41/4  (≈
        1,4142...)  maar ook  x = -41/4 (≈ -1,4142...)  
        Het vervelende is, dat we met de regel xn = p  
        ⇒  x = p1/n 
        maar één oplossing vinden (de positieve). Er zit niets anders op:
        We moeten gewoon zelf onthouden dat er een tweede oplossing is bij even
        machten.   | 
      
          
  | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      Die even machten zijn maar
        vervelende dingen, want er is nóg een complicatie.  
        Dat zie je als je probeert op te lossen xn = p
        met p een negatief getal.  Hieronder staan grafieken die
        horen bij x3 = -2 en x4  = -2. | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
          
  | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      Links zie je dat er bij x3
        = -2 geen problemen zijn: er is gewoon één oplossing en dat is  x
        = (-2)1/3   (≈
        -1,2599...) 
        Maar rechts zie je dat die even machten alwéér ellende geven: er is
        geen oplossing. 
        Dus de oplossing die je zou verwachten:  x = (-2)1/4  
        Die bestaat helemaal niet!!! 
         
        Samengevat: 
        
          
            
              | 
                 xn
                = p  | 
             
            
              |   | 
             
            
              | Als n
                oneven is: | 
              één
                oplossing | 
             
            
              | Als n
                even is: | 
              als p
                > 0 
                als p < 0 | 
              twee
                oplossingen 
                géén oplossing | 
             
           
         
       | 
    
    
      |   | 
        | 
    
    
      | 
		OPGAVEN | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      
        
          
            
              | 1. | 
              Los op: | 
             
            
               | 
              a.   | 
               x5 = 8 | 
              
				
				 | 
              f.   x3 + 4 = 5x3
                + 16 | 
              
				
				 | 
             
            
               | 
              b.   | 
               x6 = 7 | 
              
				
				 | 
              g.  6x10 - 8 = 4 | 
              
				
				 | 
             
            
               | 
              c.  | 
               4x8 = 64 | 
              
				
				 | 
              h.  x5 + 12 = -x5
                + 2  | 
              
				
				 | 
             
            
               | 
              d.   | 
              2x4 + 6 = 0 | 
              
				
				 | 
              i.   0,5x6  + 4
                =  1 | 
              
				
				 | 
             
            
              |   | 
              e.   | 
              3x3 + 8 = 2 | 
              
				
				 | 
              j.   0,1x4  - 3 =
                2 | 
              
				
				 | 
             
            
               | 
                | 
                | 
                | 
                | 
             
            
               | 
               | 
               | 
             
            
              |   | 
               
                  | 
               
                   
  | 
             
            
              | 2. | 
  
               
                 Hiernaast staan de grafieken van y = x2
                en y = x4   
				en  y = x6
                getekend. Zoals je ziet gaan ze allemaal door (0,0) en (1,1) en
                (-1,1)   | 
  
             
            
               | 
                | 
                | 
             
            
              |   | 
                 | 
                 | 
             
            
              |   | 
               a. | 
               Hoe lang zijn de stukjes van de
                lijn  y = 0,5 die zich tussen de grafieken van y
                = x2 en y = x4
                bevinden?  
				Geef je antwoord in 3 decimalen. | 
             
            
               | 
                 | 
               
				
				 | 
             
            
               | 
                | 
                | 
             
            
               | 
               b.  | 
               Hoe lang is het deel van de
                lijn  x = 0,5 dat zich tussen de grafieken van y
                = x4 en y = x6
                bevindt?  | 
             
            
               | 
                | 
                | 
             
            
              |   | 
               
				
				 | 
             
            
               | 
                | 
                | 
             
            
               | 
               Als je de rij grafieken zou
                uitbreiden met x8, x10 ,
                enz. Dan zijn er twee opeenvolgende grafieken zodat het deel van
                de lijn x = 0,5 dat zich tussen deze grafieken bevindt
                minder is dan 0,001.  | 
             
            
              |   | 
                | 
                | 
             
            
               | 
               c. | 
               Voor welke twee 
				opeenvolgende grafieken is dat voor het eerst zo?  | 
             
            
               | 
                | 
                | 
               
				
				 | 
             
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
             
            
              | 3. | 
               Hiernaast staan de
                grafieken getekend van y = x5   
                en  y = -x5 getekend. 
                Vanaf een punt P op de grafiek van y = x5
                wordt een rechthoek getekend als in de figuur hiernaast.
                Als de x-coördinaat van P gelijk is aan p dan
                is de oppervlakte van deze rechthoek gelijk aan  4p6
   | 
               
                   
  | 
             
            
               | 
                | 
                | 
             
            
              |   | 
                 | 
                 | 
             
            
              |   | 
               a. | 
               Toon aan dat dat klopt.  | 
             
            
               | 
                 | 
                 | 
             
            
              |   | 
               b. | 
               Voor welk punt P is de oppervlakte van deze
                rechthoek gelijk aan 12?  Geef je antwoord in twee
                decimalen.  | 
             
            
               | 
                 | 
               
				
				 | 
             
             
         
       | 
    
    
      
		
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				
				 4. | 
				Stel dat bekend is dat 
				de ongelijkheid  g1 • g2 
				• ... • gn  < 
				1/5   
				juist is als  n > 4 en niet juist als n
				≤ 4   
				Welke waarden kan g dan hebben? 
				Geef een algebraïsche berekening, en je antwoord in vier decimalen nauwkeurig. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				 
				
				 | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 5. | 
				Examenvraagstuk HAVO Wiskunde B, 
				2002 | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				Gegeven is de functie  f (x)
        = √(27x
        -  x4) 
        De grafiek van  f  heeft met de x-as twee punten
        gemeen; de oorsprong O en een punt S. 
        		Op de grafiek van f liggen twee punten T en U zodanig dat
        de oppervlaktes van driehoek OST en van driehoek OSU gelijk zijn aan 6. 
        Zie de figuur hiernaast. | 
				
				 
				   | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				Bereken de coördinaten van T en U. Rond
        in je antwoord getallen die niet geheel zijn af op twee decimalen. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				 
				
				 | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 6. | 
				We bekijken in deze 
				opgave de massa van een aantal kubussen met straal r 
				 
				De massa MH van een houten kubus wordt gegeven 
				door  MH = 0,6r3  
				De massa MD van een  draadmodel van een kubus 
				wordt gegeven door  MD = 2,4r 
				De masse MP van een holle kubus van plexiglas 
				wordt gegeven door  MP = 1,2r2  | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				a. | 
				Bereken bij welke 
				ribbenlengte de kubus van plexiglas dezelfde massa heeft als de 
				kubus van  hout. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				 
				
				 | 
			 
			
				|   | 
				b. | 
				Bereken bij welke 
				ribbenlengte de massa van de houten kubus de helft is van het 
				draadmodel. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				 
				
				 | 
			 
			
				|   | 
				c. | 
				Leg uit waarom de machten in de 
				formules logisch zijn. | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 7. | 
				Examenopgave VWO,Wiskunde 
				A, 2018-I  (gewijzigd) 
				 
				
				Sommige mensen hebben een schildpad als huisdier. 
			Bepaalde soorten houden onder natuurlijke omstandigheden een 
			winterslaap. De eigenaar kan ervoor kiezen om zijn schildpad ook in 
			winterslaap te laten gaan, omdat hij anders de hele winter extra 
			licht en warmte moet geven aan zijn huisdier. Een schildpad moet een 
			gezond gewicht hebben bij het begin van zijn winterslaap, anders is 
			er een kans dat hij het niet overleeft. Om vast te stellen of de 
			schildpad een gezond gewicht heeft, wordt vaak de 
			Jackson Ratio 
			gebruikt.De Jackson Ratio  
			R 
			wordt berekend met de formule 
			R = G/L³
			
			Hierin is  
			G 
			het gewicht van de schildpad in gram en 
			L 
			de lengte van het schild van de schildpad in 
			cm. 
			Voor de Griekse landschildpad geldt de volgende vuistregel: een 
			schildpad kan veilig aan een winterslaap beginnen als zijn Jackson 
			Ratio tussen 0,18 en 0,22 ligt.
			Jesse heeft een Griekse landschildpad met een 
			gewicht van 700 gram en wil hem een winterslaap laten houden.  | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				a. | 
				
			
				Bereken in mm nauwkeurig tussen welke waarden zijn schildlengte dan mag liggen volgens de vuistregel. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				 
				
				 | 
			 
			
				|   | 
				
			
				De lengte van het schild moet recht gemeten worden, 
			bijvoorbeeld door de schildpad met ingetrokken kop tussen een 
			schuifmaat te zetten (zie foto 1). Veronderstel dat iemand toch de 
			lengte over het schild heen meet (zie foto 2). | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				
				 
				   | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				b. | 
				
			
				Beredeneer of een schildpad door op die manier te 
			meten een grotere of een kleinere Jackson Ratio krijgt dan hij in 
			werkelijkheid heeft. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				
			
			 Op een Engelse website staat het volgende: als je 
			het gewicht meet in Engelse ponden (lbs) en de schildlengte in 
			inches, kun je de Jackson Ratio berekenen met de formule  
			R = c • W/l³ 
			Hierin is  
			W 
			het gewicht in Engelse ponden en 
			l 
			de schildlengte in inches.  
			1 Engels pond (lb) ≈
			454 
			gram en 1 inch =
			2,54 
			cm. 
			De Jackson Ratio moet dan ook weer dezelfde waarde opleveren. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				c. | 
				
			
				Bereken de waarde van 
			c 
			in deze formule. Rond je antwoord af op één 
			decimaal. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				 
				
				 | 
			 
			
				|   | 
				
			
				Een andere manier om te bepalen of een Griekse 
			landschildpad veilig aan een winterslaap kan beginnen, is met behulp 
			van de grafiek in onderstaande figuur. De grafiek geeft het gewicht 
			van gezonde schildpadden als functie van de schildlengte. Als een 
			schildpad met zijn lengte en gewicht in de buurt van deze grafiek 
			zit, is het veilig om hem in winterslaap te laten gaan. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				
				 
				   | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				
			
				We vragen ons af of de grafiek van de figuur bij 
			benadering overeenstemt met de eerder genoemde vuistregel. Om dit te 
			onderzoeken kunnen we in de figuur de grafieken tekenen van de 
			onder- en de bovengrens die horen bij de eerder genoemde vuistregel 
			en vervolgens het gebied dat hoort bij die vuistregel in de figuur 
			aangeven. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				d. | 
				
			
				Geef in de figuur het gebied aan waarin een 
			schildpad zich volgens de vuistregel met zijn schildlengte en 
			gewicht moet bevinden om veilig aan een winterslaap te kunnen 
			beginnen. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
				  | 
			 
			
				| 
				 © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)   | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			 
		 |