| 
    |||||
| Boek I, propositie 44. | |||||
		
  | 
    |||||
| Begin met een driehoek een lijnstuk AB en een gegeven hoek.. | 
		![]()  | 
    ||||
| Maak een parallellogram, gelijk aan de gegeven driehoek, met zijde BE in het verlengde van AB, en met de gegeven hoek bij B. (I-42) | 
		    | 
    ||||
| Teken AF parallel aan 
		BC,   
		(I-31) en verleng CD tot CF (P2).  | 
      
		 
		  | 
    ||||
| Verleng FB en verleng 
		DE tot het snijpunt G. (P2) Dat snijpunt is er zeker, want: FC snijdt de parallellen AF en BC, dus de hoeken AFD en FDE zijn samen 180º (I-29) Dus de hoeken CFB en FDE zijn muinder dan 180º dus FB en DE snijden elkaar (P5) Teken GI parallel aan AB (I-31) Verleng FA tot FI (P2) Verleng CB tot CH. (P2) Het gezochte parallellogram is nu ABHI, want: De oppervlakte van ABHI is gelijk aan de oppervlakte van CDEB en dat was de oppervlakte van de driehoek (I-43) (L1) De rode hoeken zijn gelijk (overstaande hoeken) (I-15)  | 
      
		 
		  | 
    ||||
| 
				 © h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)  | 
    |||||