| 
			
				|  |  |  
				| De normaalvector van een vlak. | © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Tot nu toe hebben we erg veel 
		zitten te prutsen met de richtingen van een vlak. Om de richting van een 
		vlak aan te geven hadden we twee richtingsvectoren nodig. 
 Dat kan makkelijker!!!
 
 Je kunt de richting van een vlak ook met één vector aangeven! Denk na! 
		Welke vector bepaalt nou helemaal in één keer de richting van een vlak?
 
 | 
		 | 
    
      | Natuurlijk; dat is de 
		vector die er loodrecht op staat!!!    De 
		normaalvector dus.... Die ene rode vector in de figuur hiernaast zegt eigenlijk evenveel over 
		de richting van het vlak als al die blauwen bij elkaar....
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Het bepalen van de normaalvector. 
 Voor het bepalen van de normaalvector van een vlak is het erg belangrijk 
		dat je je beseft dat hij loodrecht staat op ALLE richtingen van het 
		vlak. Voor het bepalen van het loodrecht op elkaar staan of niet van 
		vectoren hadden we een aardige test. Weet je hem nog?  Deze test:
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | 
			
				
					| twee vectoren staan loodrecht op elkaar 
					als hun inproduct nul is |  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  | 
    
      | Dan is het niet 
		zomaar makkelijk te zien welke normaalvector met beiden inproduct nul maakt. Daarom gaan we nieuwe richtingsvectoren maken, deze keer met nullen 
		erin!
 Ik hoop dat je nog weet dat elke combinatie van twee richtingsvectoren 
		weer een richtingsvector is.
 Nou, als je tweemaal die tweede vector neemt, en dat optelt bij de 
		eerste, dan krijg je dus weer een richtingsvector. Maar wel eentje met 
		een NUL erin!!
 | 
    
      |  | 
    
      | Nou we eenmaal een 
		NUL hebben is het vinden van de normaalvector makkelijk. | 
    
      |  | 
    
      | Waarbij dat 
		vraagteken dus nog alles mag zijn, immers dat vermenigvuldig je voor het 
		inproduct toch met NUL. Maar we weten dat de normaalvector ook nog loodrecht op een andere 
		richtingsvector van het vlak moet staan:
 | 
    
      |  | 
    
      | Daaruit volgt  
		-10 + 4 + 4 • ? = 0 ⇒  4 • ? = 6 
		⇒  ? = 1,5 De kentallen van de normaalvector zijn dus  -5 en 4 en 1,5.  
		Als je een hekel aan breuken hebt zou je er nog  -10, 8 en 3 van 
		kunnen maken.
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Normaalvector en vergelijking. | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Bij lijnen 
		tweedimensionaal bleek dat de kentallen van de normaalvector in de 
		vergelijking ax + by = c stonden.  Dat blijkt 3D ook 
		zo te zijn. We zullen dat eens op een andere manier bekijken. 
 Stel dat de steunvector van een vlak OP is, en dat Q een willekeurig 
		ander punt van het vlak is. Als P het punt (x0, y0,
		z0) is en Q een willekeurig punt (x, y,
		z) dan is de vector PQ gelijk aan:
 |  | 
    
      |  | 
    
      | Maar omdat die vector 
		in het vlak ligt staat hij loodrecht op de normaalvector. En dat 
		betekent weer dat het inproduct van deze vector met de normaalvector nul 
		is. Stel dat de normaalvector de kentallen a, b, c heeft, dan geeft 
		dat:
 | 
    
      |  | 
    
      | ⇒
		
		 ax - ax0 + by - 
		by0 + cz - cz0 = 0 ⇒  ax + by + cz =
		ax0 + by0 + cz0
 ⇒  ax + by + cz =
		d
 die d is gewoon weer een  nieuwe constante. En 
		daar heb je het al:  de kentallen van de normaalvector zijn de 
		getallen uit de vergelijking. Precies wat we al verwachtten.
 | 
    
      |  | 
    
      | 
			
				
					| De kentallen van de 
					normaalvector staan in de vergelijking |  | 
    
      |  | 
    
      | Voorbeeld. Een vergelijking van een vlak is  2x - 6y + 3z 
		= 12.  Geef een vectorvoorstelling.
 | 
    
      |  | 
    
      | Die twee zijn zo 
		gekozen dat ze met de normaalvector inproduct nul geven. Kies als steunvector een willekeurig punt van het vlak, bijvoorbeeld  
		(0, 0, 4), dan krijg je de vectorvoorstelling:
 | 
    
      |  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Voorbeeld. | 
    
      |  | 
    
      | Probeer eerst een nul 
		te fabriceren met die richtingsvectoren. Bijvoorbeeld twee keer de 
		eerste min de tweede. | 
    
      |  | 
    
      | Dat geeft  2 • ? 
		+ 3 • 10 - 6 • 1 = 0  dus  ? = -12, en de normaalvector heeft 
		kentallen  -12, 10 en 1. Een vergelijking is dan -12x + 10y + z = d
 Vul de steunvector in, en je vindt  d = -49. De gezochte 
		vergelijking is  -12x + 10y + z = -49
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | 
			
				| OPGAVEN |  
				|  |  |  
				| 1. | Geef een vectorvoorstelling van de 
				volgende vlakken: |  
				|  |  |  |  |  |  
				|  | a. | -3x + 5y - 
				6z = 20 |  
				|  |  |  |  |  |  
				|  | b. | x + 7y - 4z = 
				12 |  |  |  
				|  |  |  |  |  |  
				|  | c. | 3x - 5z = 18 |  |  |  
				|  |  |  |  |  |  
				| 2. | Geef een vergelijking 
				van de volgende vlakken: |  
				|  |  |  |  |  |  
				|  | a. |  |  
				|  |  |  |  |  |  
				|  | b. |  |  
				|  |  |  |  |  |  
				|  | c. |  |  
				|  |  |  |  |  |  
				| 3. | Onderzoek of de volgende 
				lijnen loodrecht op de volgende vlakken staan. |  
				|  |  |  |  |  |  
				|  | a. |  |  
				|  |  |  |  |  |  
				|  | b. | Vlak  2x - 3y 
				+ 6z = 12  en de lijn door   (3, 5, 8) en 
				(-3, 14, 8) |  
				|  |  |  |  |  |  
				|  |  |  |  |  |  
				| 4. | Gegeven zijn de punten  
				O(0,0,0) en A(6,3,0) en B(0,6,3) en C(0,3,6) P is de projectie van O op vlak ABC.
 Toon aan dat P op lijn AC ligt.
 |  
				|  |  |  |  |  |  
				| 5. | Bereken a en b zó dat 
				de vlakken  2x - y + 2z + 6 = 0  
				en  ax + by - 4z = 0  evenwijdig 
				zijn. Bereken vervolgens de afstand tussen beide vlakken.
 |  
				|  |  |  |  |  |  
				| 6. | Gegeven zijn de punten P(6, 1, 0) en 
				Q(4, 1, -2) Geef een vectorvoorstelling van de verzameling van alle punten 
				die gelijke afstand tot P en Q hebben.
 |  
				|  |  |  |  |  |  
				|  |  |  |  |  |  | 
    
      | © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |