|   | 
				
		
		  | 
			 
			
				| Werken
        met Wortels. | 
				
				 © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)   | 
			 
		 
		 | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
        
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      Eerst even iets over de notatie
        met wortels. 
        Ook met wortels zijn blokjes mogelijk. Dat kun je op twee manieren
        noteren. 
        Op de eerste plaats kun je natuurlijk haakjes gebruiken: dat maakt er
        automatisch één geheel van. Maar je kunt ook een streep boven het
        wortelteken doortrekken. Dit betekent precies hetzelfde: | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
         
		   | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | Het is beide één blokje. | 
       | 
    
    
       | 
    
    
      Bij het werken met wortels is het
        erg belangrijk om in de gaten te houden wat er wel en wat er niet mag.  
        Er zijn twee hoofdregels: | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      
        
          
            
              
                
                  
                    
                      | regel 1:  | 
                      Je kunt niet de wortel uit een negatief
                        getal nemen | 
                     
                    
                      | regel 2: | 
                      De wortel uit een
                        getal is altijd positief. | 
                     
                   
                 
               | 
             
           
         
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | De eerste regel lijkt me vrij
        logisch. Je weet dat wortel nemen het omgekeerde van kwadrateren is.
        Omdat er uit een kwadraat geen negatief getal kan komen, kan een wortel
        van een negatief getal dus niet bestaan. Als je √(-3)
        wil uitrekenen dan zoek je het getal dat keer zichzelf -3 oplevert. Maar
        dat bestaat niet. Als je een getal keer zichzelf doet komt er altijd een
        positief getal uit! Dat kan nooit -3 worden!!! | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      De tweede regel is wat lastiger.
        Als je wortel ziet als omgekeerde van kwadraat, dan zeg je dus
        bijvoorbeeld  √9 = 3 want 32
        = 9. Maar ja, dan kun je net zo goed zeggen √9
        = -3 want (-3)2 = 9, dat klopt immers óók. 
        Maar ja, dan zou er uit √9 zowel 3 als -3
        kunnen komen. 
         
        Dat vinden wiskundigen heel irritant...... 
         
        Ze willen graag dat er uit elke bewerking (dat noemen ze trouwens een functie)
        maar één antwoord komt. 
        De fabrikant van je rekenmachine vindt dat trouwens ook wel prettig. Het zou
        nogal lastig zijn als je √9 intoetst dat er
        dan TWEE antwoorden in het venster moeten komen!! 
        Daarom hebben "we"  met elkaar afgesproken dat de wortel van een getal
        altijd positief is. 
        Dus eigenlijk moeten we bovenstaande regels veranderen in een regel en
        een afspraak: | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      
        
          
            
              
                
                  
                    
                      | regel:  | 
                      Je kunt niet de wortel uit een negatief
                        getal nemen. | 
                     
                    
                      | afspraak: | 
                      De wortel uit een getal is altijd
                        positief. | 
                     
                   
                 
               | 
             
           
         
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
        
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | rekenen
        met wortels | 
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      Kijk wat er gebeurt als we √5
        • √3 in het kwadraat nemen: 
         
        
         
         
         
        Hier staat eigenlijk: 
         
        
         
         
         
        De enige mogelijke conclusie is dat  √5 • √3 = √15. 
         
        En met letters werkt het natuurlijk precies zo, dat heb je hopelijk
        intussen al wel door. | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
        
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      De regel mag je natuurlijk ook
        andersom lezen. Zo kun je bijvoorbeeld zien dat √(4x)
        = √4 • √x
        = 2√x 
        En omdat delen wiskundig gezien eigenlijk bijna hetzelfde is als
        vermenigvuldigen (delen door 4 is immers vermenigvuldigen met 0,25?) mag
        het ook bij delen: | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
        
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      Maar wat met vermenigvuldigen wél
        mag, is met optellen of aftrekken streng verboden. Als er onder de
        wortel wordt opgeteld of afgetrokken dan kun je niet vereenvoudigen. 
        Daar moet je afblijven. 
        Dat moet je gewoon laten staan. 
        En toch gaat dat vaak fout. Ik snap dat wel, dat komt doordat we zoveel
        met haakjes hebben geoefend. Daar moesten we steeds boogjes maken om ze
        weg te werken. Geef toe, dit is wel erg aantrekkelijk om met elkaar te
        vergelijken:  | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
         
		   | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      De eerste is goed maar de tweede
        is de grootste flauwekul!!!! 
        Dan krijg je bijvoorbeeld onzin als    √2
        = √(1 + 1) = √1
        + √1 = 1 + 1 =
        2      jaja:  dus √2
        = 2......??? 
        Trap daar niet in! Zo'n wortel mag je niet verdelen over losse dingen
        die er onder staan. | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
        
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
        
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | Iets
        buiten de wortel halen. | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      Die regel van √(ab)
        = √a • √b  
        is erg handig, maar je moet er wel mee uitkijken.... 
        Met getallen gaat het meestal wel goed, kijk maar:   √(48)
        = √(16 • 3) = √16
        • √3 = 4√3. 
        Niks aan de hand.  
        Geen vuiltje aan de lucht... 
         
        Maar met letters kun je wel eens in de problemen komen:   √(5x2)
        = √5 • √(x2)
        =
        √5 • x    ?????? 
        Lijkt logisch niet? 
        Maar kijk wat er gebeurt als we bijvoorbeeld nemen x = -2, dan is
        5x2 = 5 • 4 = 20. 
        Met x = -2 staat er dan   √20
        = √5 • -2 
        Maar dat KAN NIET KLOPPEN, want
        links staat een wortel en die is positief, en rechts staat iets dat
        negatief is!!!  
        Dat kan nooit gelijk zijn!
        Wáár oh wáár hebben we een fout gemaakt? 
         
        Het zit hem allemaal in die √(x2). 
        Die is niet altijd gelijk aan x.  
        Als je een getal in het kwadraat neemt, en daarna er weer de wortel van
        neemt, dan hoeft niet het getal zelf er weer uit te komen. Voor
        negatieve getallen klopt dat niet. Kijk maar:   (-3)2
        = 9   maar √(9) = 3 
        Het zit hem allemaal in die afspraak dat een wortel positief moet zijn. 
         
        Dus:  √(x2 ) = x 
        maar x moet wel positief zijn. Als hij negatief is moet je hem
        positief maken. 
        Wiskundigen hebben daar uiteraard weer een notatie voor verzonnen: 
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
        
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | En die rechte strepen betekenen
        "maak het positief" .  | 
    
    
       | 
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      | 
        
       | 
    
    
       | 
       | 
    
    
      
        
          
            
              | 1. | 
              Schrijf de volgende wortels zo
                eenvoudig mogelijk; zorg dat er een zo klein mogelijk (geheel)
                getal onder het wortelteken staat. | 
             
            
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
             
            
               | 
              a. | 
              √(54) | 
              
                
               | 
              e. | 
              √(80) | 
              
                
               | 
             
            
               | 
              b. | 
              √(300) | 
              
                
               | 
              f. | 
              √(108) | 
              
                
               | 
             
            
               | 
              c. | 
              √(56) | 
              
                
               | 
              g. | 
              √(252) | 
              
                
               | 
             
            
               | 
              d. | 
              √(18) | 
              
                
               | 
              h. | 
              √(98) | 
              
                
               | 
             
            
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
             
            
              | 2. | 
              GOED of FOUT? | 
             
            
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
             
            
               | 
              a. | 
              √(36x) = 6√x | 
              
                
               | 
              e. | 
              √x + √x
                = √(2x) | 
              
                
               | 
             
            
              |   | 
                | 
                | 
              
                  | 
                | 
                | 
              
                  | 
             
            
               | 
              b. | 
              √(9 + x) = 3 + √x  | 
              
                
               | 
              f. | 
              √(4 + x) • √(4
                + x) = 16 + x | 
              
                
               | 
             
            
              |   | 
                | 
                | 
              
                  | 
                | 
                | 
              
                  | 
             
            
               | 
              c. | 
              √(x)• √(x
                + 1) = √(x2 + 1) | 
              
                
               | 
              g. | 
              √(x + x
                + 2x) = 2√x | 
              
                
               | 
             
            
              |   | 
                | 
                | 
              
                  | 
                | 
                | 
              
                  | 
             
            
               | 
              d. | 
              √(x) + √(2x)
                = √(3x)  | 
              
                
               | 
              h. | 
              √(9x) - √(4x)
                - √(x) = 0  | 
              
                
               | 
             
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
                | 
                | 
                | 
             
            
              | 3. | 
              Door de wortels kleiner te maken kun
                je de volgende uitdrukkingen veel eenvoudiger schrijven. Doe
                dat. | 
             
            
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
             
            
               | 
              a. | 
              √(28) + √(112) | 
              
                
               | 
              c. | 
              √(45) + √(80) | 
              
                
               | 
             
            
               | 
              b. | 
              √(50) - √(18) | 
              
                
               | 
              d. | 
              √(18) - √(32)
                + √(2) | 
              
                
               | 
             
            
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
             
            
              | 4. | 
              Schrijf de volgende wortels zo
                eenvoudig mogelijk: | 
             
            
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
             
            
               | 
              a. | 
              √(x4) | 
              
                
               | 
              e. | 
              √(x2
                + 2x + 1) | 
              
                
               | 
             
            
               | 
              b. | 
              √(2x + 7x) | 
              
                
               | 
              f. | 
              (x√x)4 | 
              
                
               | 
             
            
               | 
              c. | 
              √(x3 +
                3x2) | 
              
                
               | 
              g. | 
              √(4x2
                + 2x2) | 
              
                
               | 
             
            
               | 
              d. | 
              
				 
				   | 
              
                
               | 
              h. | 
              √(x2
                + 9) | 
              
                
               | 
             
            
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
             
            
              | 5. | 
              Wat moet er op de stippeltjes staan? | 
             
            
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
             
            
               | 
              a. | 
              √(3) + √(....)
                = √(48) | 
              
                
               | 
              b. | 
              √(x) + √(16x)
                = √(....) | 
              
                
               | 
             
            
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
             
            
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
               | 
             
           
         
       | 
    
    
      
		
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 6. | 
				Examenvraagstuk VWO 
				Wiskunde A, 2013. 
		
				Voor het berekenen van de lichaamsoppervlakte bij 
		kinderen worden vooral de volgende twee formules gebruikt:  | 
			 
			
				|   | 
				
		 
		   | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				
		
		 In deze formules is S de lichaamsoppervlakte in m2,
		L de lichaamslengte in cm en M het lichaamsgewicht in kg. 
		Om de formules beter met elkaar te kunnen vergelijken is 
		het handig om de formule van Mosteller in dezelfde vorm te schrijven als 
		de formule van Haycock. 
				
		
				Schrijf de formule van Mosteller in de vorm S 
		= 
		c •
		La • 
		Mb en licht toe hoe 
		je je antwoord gevonden hebt.  | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 7. | 
				
				 
				   | 
			 
			
				|   | 
				
				
					
						|   | 
						  | 
						  | 
						  | 
					 
					
						| a. | 
						Toon aan dat dat inderdaad zo is | 
					 
					
						|   | 
						  | 
						  | 
						  | 
					 
					
						| b. | 
						
						 
						    | 
					 
				 
				 | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
		 
		 | 
    
    
      |   | 
        | 
    
    
      | 
				 © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)   | 
      
		
		  |