| 1. | 
              Het
                verjaardagsprobleem. 
                Hoe groot is de kans dat van een groep van 30 mensen er minstens
                twee op dezelfde dag jarig zijn? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
               | 
               | 
               | 
               | 
            
            
              | 2. | 
              Twee spelers
                doen mee aan een knock-out tennis toernooi.  
                Er zijn 32 deelnemers, en elke ronde wordt geloot wie tegen wie
                moet. Zodra een speler verliest is hij uitgeschakeld en doet
                niet meer mee. 
                Neem aan dat alle spelers even sterk zijn (dus kans 1/2
                hebben om van elke andere te winnen of verliezen)
                Hoe groot is de kans dat de twee spelers elkaar tegenkomen?  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
               | 
               | 
               | 
               | 
            
            
              | 3. | 
              De onderkant
                van een vrachtwagen ziet eruit als hiernaast. Hij heeft 18
                banden. 
                Er zijn 6 groepen banden. Zie de figuur. 
                Plotseling exploderen 4 banden.  
                Hoe groot is de kans dat tenminste één van de groepen in zijn
                geheel kapot is? | 
              
				 
				   | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
               | 
               | 
               | 
               | 
            
            
              | 4. | 
              
                
                  
                    | Enkele
                      vrienden spelen met elkaar het volgende kansspel: | 
                   
                  
                     | 
                    •
                      Iedereen betaalt als inzet €1,- 
                      • eerste ronde: iedereen gooit met 1 dobbelsteen 
                      • tweede ronde: wie de eerste ronde even heeft gegooid
                      mag nog eens gooien. 
                      • derde ronde:  wie de tweede ronde een zes heeft
                      gegooid mag nog eens gooien. | 
                   
                  
                     | 
                     | 
                   
                  
                    | Het
                      spel is nu afgelopen en de pot wordt gelijkelijk verdeeld
                      over het aantal zessen dat is gegooid. Als niemand een zes
                      heeft gegooid blijft het geld in de pot voor de volgende
                      ronde.  | 
                   
                  
                     | 
                     | 
                   
                  
                    | a. | 
                    Bereken
                      de kans dat een speler meedeelt in de pot. | 
                   
                  
                     | 
                    
					
					 | 
                   
                  
                    | Voor
                      het aantal zessen dat een speler gooit geldt bij
                      benadering de volgende tabel; | 
                   
                 
               | 
            
            
               | 
               | 
               | 
               | 
            
            
               | 
              
                
                  
                  
                    
                      | aantal zessen | 
                      0 | 
                      1 | 
                      2 | 
                      3 | 
                     
                    
                      | kans | 
                      0,778 | 
                      0,185 | 
                      0,032 | 
                      0,014 | 
                     
                   
                  
                 
               | 
            
            
               | 
               | 
               | 
               | 
            
            
               | 
              
                
                  
                    | b. | 
                    Bereken
                      het getal 0,185 exact. | 
                   
                  
                     | 
                    
					
					 | 
                   
                  
                    | Drie
                      spelers spelen samen dit spel.  | 
                   
                  
                     | 
                     | 
                   
                  
                    | c. | 
                    Hoe
                      groot is de kans dat na 8 spellen nog steeds niemand iets
                      heeft gewonnen? | 
                   
                  
                    |   | 
                    
					
					 | 
                   
                  
                    | d. | 
                    Hoe
                      groot is de kans dat een speler bij één spel 1/3
                      deel van de pot krijgt? | 
                   
                 
               | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
               | 
               | 
               | 
               | 
            
            
              | 5. | 
              Een tuinder
                gaat 12 bomen in een rij planten. Het zijn 3 appelbomen, 4
                perenbomen en 5 kersenbomen. 
                Hij plant ze in willekeurige volgorde. 
                Hoe groot is de kans dat er nergens twee kersenbomen naast
                elkaar staan? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
               | 
               | 
               | 
               | 
            
            
              | 6. | 
              Bij het spel
                Yahtzee gooi je met 5 dobbelstenen. 
                Een "Full House" betekent dat je van één cijfer er
                drie hebt gegooid en van een ander cijfer twee.
                Bereken de kans op een full house.  | 
              
                  
  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
               | 
            
            
              | 7. | 
              Examenvraagstuk HAVO 
				Wiskunde A, 1993. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              Aanstekers zijn niet 
				allemaal even goed. De ene aansteker heeft een grotere kans om 
				een vlam te geven dan de andere. Zo'n kans noemen we de 
				vlamkans. Neem aan dat voor iedere aansteker geldt dat de 
				vlamkans bij iedere poging gelijk is en onafhankelijk van 
				eerdere pogingen. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              Stel dat een aansteker een 
				vlamkans heeft van 0,8.  
				In het histogram hiernaast is voor k = 1, 2 ,3 aangegeven 
				hoe groot de kans is dat deze aansteker pas bij de k-de 
				poging voor het eerst een vlam geeft. | 
              
				 
				   | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Bereken de kansen die horen bij k 
				= 2 en k = 3 | 
            
            
              |   | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              Voordat een aansteker de 
				fabriek verlaat wordt hij getest. Bij een test wordt de 
				aansteker goedgekeurd als hij in maximaal 3 pogingen een vlam 
				geeft. 
				Stel weer dat een aansteker een vlamkans heeft van 0,8. Deze 
				kans is vrij hoog, maar dat betekent nog niet automatisch dat de 
				aansteker wordt goedgekeurd.  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Bereken de kans dat die aansteker 
				goedgekeurd wordt. | 
            
            
              |   | 
                | 
              
				
				 | 
                | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Bij welke vlamkans is de 
				kans dat een aansteker goedgekeurd wordt gelijk aan  95%? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              Andere manieren van testen 
				zijn ook mogelijk. Bijvoorbeeld:  elke aansteker wordt 10 
				keer achter elkaar geprobeerd. Als hij drie of meer keren achter 
				elkaar heeft geweigerd in die serie van 10 wordt de aansteker 
				afgekeurd, anders goedgekeurd. 
				 
				Bij een bepaalde aansteker krijgt men het volgende resultaat 
				bij de test: 
				 
				N N J N N J N N J N    (N = werkt niet, J = werkt 
				wel) 
				 
				Deze aansteker wordt dus goedgekeurd. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              d. | 
              Hoeveel verschillende 
				series van 3 keer J en 7 keer N zijn er mogelijk waarbij de 
				aansteker goedgekeurd wordt? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              e. | 
              Hoe groot is de kans dat 
				een aansteker met vlamkans 0,8 goedgekeurd wordt? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 8. | 
              Een kubus van 
				3 bij 3 bij 3 wordt helemaal rood geverfd. 
				Vervolgens wordt hij in 27 gelijke kubusjes van 1 bij 1 bij 1 
				gesneden. 
				Die 27 kubusjes doe je in een doos, en daar pak je willekeurig 
				een kubusje uit. 
				Dat gooi je op tafel. | 
              
				 
				   | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Hoe groot is de kans dat het vlak van 
				dat kubusje dat bovenop ligt rood is? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Hoe groot is die kans als je een n 
				bij n bij n kubus verdeelt in allemaal kubusjes 
				van 1 bij 1 bij 1? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 9. | 
              Anton, Betty, Conny, Diana en
        Erik gaan op willekeurige plaatsen om een ronde tafel zitten.
         Hoe groot is de kans dat dat Bettie precies tussen Anton en Conny
        in komt te zitten (dus dat Bettie naast Anton én naast Conny zit)?  | 
              
				 
				   | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 10. | 
              Een  
				jongetje gaat langs de deuren om kinderpostzegels te verkopen. 
				Hij verkoopt mapjes van 1 euro.  Het ventje heeft echter 
				geen wisselgeld bij zich, en moet dus maar hopen dat de mensen 
				vaak gepast kunnen betalen. Pas als hij een aantal mapjes van 1 
				euro heeft verkocht, dan heeft hij natuurlijk wel wisselgeld. 
				Neem aan dat alle mensen óf gepast betalen, óf met een muntstuk 
				van 2 euro (waarbij ze dus een euro terug moeten krijgen). De 
				kans op beide mogelijkheden is 0,5. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Hoe groot is de kans dat 
				hij de eerste drie mapjes die hij verkoopt zonder 
				wisselproblemen kan verkopen? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Geef in het rooster 
				hiernaast alle routes aan waarbij er bij de eerste zes mapjes 
				niemand op wisselgeld hoeft te wachten.  
				 
				Hoe groot is de kans dat er bij de eerste zes mapjes geen 
				wisselproblemen zijn? | 
              
				 
				   | 
            
            
              |   | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Hoe groot wordt de kans op vraag b) 
				als het jongetje in het begin twee losse euromunten bij zich 
				heeft?  | 
            
            
              |   | 
                | 
              
				
				 | 
                | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 11. | 
              Een
        fruitautomaat bestaat uit drie onafhankelijk van elkaar draaiende
        schijven met daarop fruitsymbolen getekend. We bekijken in deze opgave
        een klein fruitautomaatje met kers, peer, citroen en tomaat. Op elke
        schijf staan zes van deze symbolen. In de figuur hiernaast zie je hoe de
        symbolen over de schijven zijn verdeeld. Op de eerste schijf staat
        bijvoorbeeld 3 keer kers, 2 keer peer en 1 keer citroen. 
        Door de schijven te laten draaien en dan te stoppen komen er drie
        willekeurige symbolen voor het venster te staan, van elke schijf één.
        In de figuur zie je voor het venster peer - kers - citroen staan.  | 
              
				 
				   | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Bereken de kans
        dat bij drie keer draaien de eerste schijf steeds peer geeft. | 
            
            
              |   | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              Er
        zijn drie manieren om geld te winnen. De uitbetaling staat in de tabel
        hiernaast (de bedragen zijn in euro's). De kans op elke uitbetaling
        staat ook aangegeven. | 
              
				 
				   | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Bereken de drie
        kansen uit de tabel exact. | 
            
            
              |   | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Bereken de kans
        dat iemand die twee keer speelt in totaal 25 euro krijgt. | 
            
            
              |   | 
                | 
              
				
				 | 
                | 
            
            
              |   | 
              d. | 
              Hoeveel verwacht
        je gemiddeld per keer spelen te krijgen? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 12. | 
              Het
        is het jaar 2016 en Nederland heeft de finale van het
        wereldkampioenschap voetbal gehaald. In deze finale tegen Italië is het
        0-0 geworden en ook na verlenging is het nog steeds 0-0. Kortom: er
        worden strafschoppen genomen. 
        Nadat elk team 10 strafschoppen heeft genomen is de stand nog steeds
        gelijk.
        We gaan nu "Sudden Death" spelen. Dat betekent dat
        steeds na 2 strafschoppen (één van elk team) er gekeken wordt of er al
        een winnaar is. Als dat zo is, is het afgelopen,  anders komen de
        volgende twee strafschoppen. 
        		 | 
            
            
              |   | 
              De kans dat een speler van Nederland scoort is 63%, voor Italië
        is dat 82% | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              Voor zo'n 
				serie van twee strafschoppen blijkt de volgende tabel te gelden: | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              
                
                  
                    
                      | Gebeurtenis | 
                      Kans | 
                     
                    
                      | Italië wint | 
                      0,30 | 
                     
                    
                      | Nederland wint | 
                      0,11 | 
                     
                    
                      | Geen beslissing | 
                      0,58 | 
                     
                   
                 
               | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Bereken
        deze kansen in vier decimalen nauwkeurig | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Bereken
        de kans dat Italië na drie series of minder van Nederland wint. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Bereken
        		in drie decimalen nauwkeurig de kans dat Nederland uiteindelijk wint. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 13. | 
              Een
        vaas bevat evenveel rode als blauwe knikkers (minstens 4 in totaal). 
        Je haalt er 4 uit en berekent de kans op 2 roden. 
        Dat kun je doen zonder terugleggen, maar ook met terugleggen, en dat
        geeft twee verschillende kansen. 
        		Als je het aantal knikkers laat toenemen, dan worden deze twee 
				kansen langzaam aan elkaar gelijk.
        Voor welk totaal aantal knikkers in de vaas is het verschil tussen deze beide
        kansen voor het eerst minder dan 1%? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
            
            
              | 14. | 
              Een kaartspel 
				bestaat uit 16 plaatjes (AHVB van elke soort) en 36 
				niet-plaatjes (T98765432 van elke soort). 
				Een volledig kaartspel wordt geschud zodat alle kaarten 
				willekeurig door elkaar zitten. 
				Hoe groot is de kans dat in de stapel kaarten die je dan hebt er 
				nergens 2 plaatjes naast elkaar zitten?  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              
				
					
						
							| hint:   | 
							 leg 
							de niet-plaatjes op een rij, op hoeveel manieren 
							kunnen de plaatjes daartussen? | 
						 
					 
				 
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 15. | 
              
				
				Een kameleon heeft een lange kleverige roltong waarmee hij 
				voorbijvliegende vliegen kan vangen. Mannetjeskameleons zijn 
				daarin beter dan vrouwtjes. Als er een vlieg voorbijkomt, is de 
				kans 80% dat een mannetjeskameleon hem vangt, en bij een 
				vrouwtje is dat slechts 65%. Gelukkig voor de vliegen is slechts 
				30% van de kameleons een mannetje | 
            
            
              |   | 
            
            
              |   | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              
				
				Als een vlieg langs een kameleon vliegt, en niet wordt gevangen, 
				hoe groot is dan de kans dat de kameleon een mannetje is? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              
				 Als een kameleon op een dag al 10 
				vliegen heeft gevangen, dan wordt hij lui, en dan is de kans dat 
				hij een volgende vlieg vangt voor mannetjes en vrouwtjes nog 
				maar 40% 
				Op 
				een dag komt de 11de vlieg voorbijgevlogen langs een 
				mannetjeskameleon | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              
				
				Hoe groot is de kans dat de kameleon die vlieg zal vangen? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              | 16. | 
              
				examenvraagstuk VWO, 1982 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              In een vaas V bevinden zich twee 
		rode, drie gele en vijf blauwe knikkers. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a, | 
              Men neemt aselect een greep van 
		drie knikkers uit V. 
		Bewijs dat de kans dat in deze greep alle drie de kleuren voorkomen 
		gelijk is aan 1/4. 
		Bereken de kans dat in deze greep precies één kleur niet voorkomt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Men neemt aselect en met 
		terugleggen vijftig maal een greep van drie knikkers uit V. 
		Bereken in vier decimalen nauwkeurig de kans dat daarbij ten hoogste 
		dertig grepen zijn waarin niet alle kleuren rood, geel en blauw 
		voorkomen. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Men trekt aselect en zonder 
		terugleggen telkens één knikker uit V totdat men voor de tweede maal een 
		rode knikker heeft verkregen. Het aantal trekkingen is een stochast R 
		Stel de kansverdeling van R op. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 17. | 
              
				examenvraagstuk VWO, 1983 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              Een vaas bevat twee gele, drie 
		rode en vijf blauwe knikkers. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Men trekt aselect in één greep 
		drie knikkers uit de vaas en legt ze terug in de vaas. 
		Dit experiment voert men tien maal uit. 
		Bereken in vier decimalen nauwkeurig de kans dat er bij deze tien grepen 
		precies vier grepen zijn waarin geen blauwe knikker voorkomt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Men trekt aselect in één greep 
		vier knikkers uit de vaas. 
		Bereken de kans dat er evenveel gele als rode knikkers in de vaas 
		achterblijven. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Men trekt aselect en met 
		terugleggen tien maal een knikker uit de vaas. 
		Bereken in vier decimalen nauwkeurig de kans dat er bij deze tien 
		trekkingen precies drie maal een gele en precies drie maal een rode 
		knikker getrokken wordt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 18. | 
              
				examenvraagstuk VWO, 1984 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              Een vaas bevat n 
		balletjes, genummerd van 1 tot en met n  (n
				≥ 3) 
		Een aselecte greep van drie balletjes uit de vaas is een trekking. 
		Na een trekking worden de nummers van de getrokken balletjes genoteerd; 
		daarna worden de getrokken balletjes teruggelegd in de vaas. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Neem n = 12. 
		Bereken de kans dat in een trekking de som van de nummers kleiner is dan 
		11. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Voor welke n geldt: de 
		kans dat een trekking drie balletjes met drie opeenvolgende nummers 
		oplevert is 1/100? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Neem n = 6 
		Bereken in drie decimalen nauwkeurig de kans dat in vijf trekkingen het 
		balletje met nummer 1 precies drie maal voorkomt en het balletje met 
		nummer zes niet voorkomt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 19. | 
              
				examenvraagstuk VWO, 1999. In de Verenigde Staten zijn loterijen 
			erg populair. Een ervan is Powerball. Voor 1 dollar kun je meedoen. 
			Je moet dan een formulier invullen waarop een witte en een rode 
			tabel staan, elk met de getallen 1 tot en met 45. In de witte tabel 
			moet je vijf getallen omcirkelen, en in de rode tabel één getal. Bij 
			de trekking worden aselect zonder teruglegging vijf ballen getrokken 
			uit een trommel met 45 genummerde witte ballen en één bal uit een 
			andere trommel met 45 genummerde rode ballen. De organisatie 
			publiceert het volgende overzicht:  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              
			
				
					
						| goed geraden | 
						prijs | 
						kans | 
					 
					
						5 witte en de rode 
						5 witte, niet de rode 
						4 witte en de rode 
						4 witte, niet de rode 
						3 witte en de rode 
						3 witte, niet de rode 
						2 witte en de rode 
						1 witte en de rode 
						0 witte en de rode | 
						jackpot 
						$ 100000 
						$ 5000 
						$100 
						$100 
						$5 
						$5 
						$2 
						$1 | 
						1 op 54979155 
						1 op 1249526 
						1 op 274896 
						1 op 6248 
						1 op 7049 
						1 op 160 
						1 op 556 
						1 op 120 
						1 op 84 | 
					 
				 
			 
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              Alle prijzen behalve de jackpot zijn 
			vaste bedragen per deelnameformulier. De getallen in de kolom 'kans' 
			zijn afgerond op gehele getallen. 
			Volgens het overzicht is de kans op $5000 gelijk aan  1/274896 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Toon met een berekening aan 
			dat de kans op $5000 klopt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              De klantenservice van de 
			organisatie wordt regelmatig benaderd door mensen die menen dat de 
			kans op $1 niet 1 op 84 maar 1 op 45 is. De klantenservice legt uit 
			dat zij zich vergissen in wat je goed geraden moet hebben om de 
			prijs van $1 te winnen. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Bij welke voorwaarde zou de 
			kans op een prijs wel 1 op 45 zijn? Licht je antwoord toe. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              De organisatie stort van 
			elke ingezette dollar 0,3082 dollar in de jackpot. De jackpot wordt 
			na elke trekking verdeeld over alle deelnameformulieren waarop alles 
			goed geraden is. Als die er niet zijn, wordt het bedrag uit de 
			jackpot toegevoegd aan de jackpot van de volgende trekking. 
			In 1998 viel de jackpot pas na zestien trekkingen op precies één 
			deelnameformulier. 
			De winnaar kreeg een bedrag van 190 miljoen dollar. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Hoeveel deelnameformulieren 
			waren er in totaal ingevuld bij deze zestien trekkingen? Licht je 
			antwoord toe. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              De organisatie gaat er van 
			uit dat per trekking 19,72% van het ingezette geld besteed moet 
			worden aan de uitbetaling van de prijzen behalve de jackpot. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              d. | 
              Toon met een berekening aan 
			dat die 19,72% naar verwachting klopt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              Er zijn twee trekkingen per 
			week. Iemand speelt een jaar lang (104 trekkingen) bij elke trekking 
			met één formulier mee. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              e. | 
              Bereken de kans dat hij 
			hierbij meer dan één keer een prijs wint. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 20. | 
              
				Examenvraagstuk HAVO Wiskunde B, 2001 Een restaurant van een
        warenhuis bestelt een grote partij perssinaasappels voor de bereiding
        van verse jus d'orange. De sinaasappels worden aangevoerd in volle dozen
        van 50 stuks.  
        De ervaring leert dat ongeveer één van de honderd sinaasappels
        beschimmeld is. Ga er bij de vragen 1, 2  en 3 van uit dat de kans
        op een beschimmelde sinaasappel 0,01 is. 
        Voor een groot glas jus d'orange zijn drie sinaasappels nodig. Een
        medewerker pakt aselect drie sinaasappels.  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Bereken de kans dat er precies
        één beschimmelde sinaasappel bij zit. Geef je antwoord in drie
        decimalen nauwkeurig. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              De kans op een doos
        sinaasappels zonder schimmel is ongeveer gelijk aan 0,605. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Laat met een berekening zien dat dit zo
        is. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              Bij een kwaliteitscontrole
        worden vijf volle dozen sinaasappels gecontroleerd. Een doos is "in
        orde" als er geen enkele beschimmelde sinaasappel in zit. Als vier
        of vijf van de dozen niet in orde zijn wordt de partij afgekeurd. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Bereken de kans dat de partij
        wordt afgekeurd. Geef je antwoord in drie decimalen nauwkeurig. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 21. | 
              
				Examenvraagstuk HAVO Wiskunde B, 2003 Bij de introductie van een nieuw biermerk
        organiseert de fabrikant een reclameactie. Op de binnenkant van elke
        kroonkurk laat hij een letter van het alfabet afdrukken. Alle 26 letters
        van het alfabet worden in gelijke hoeveelheden afgedrukt. De
        bierflesjes worden willekeurig over de bierkratten verdeeld. 
        Wie een kroonkurk met de letter P inlevert krijgt een gratis flesje bier
        van dit merk. 
        Een klant drinkt elke dag één flesje bier van het nieuwe merk.  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Bereken hoeveel flesjes bier
        hij moet drinken om tien gratis flesjes te kunnen verwachten. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Bereken de kans dat hij op de
        derde dag voor het eerst een kroonkurk met de letter P heeft. Rond je
        antwoord af op drie decimalen. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Bereken de kans dat hij bij de
        eerste tien flesjes minstens één letter P heeft. Rond je antwoord af
        op drie decimalen. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              d. | 
              Bereken de kans dat hij met de
        letters van de eerste vier kroonkurken het woord 'PILS'  kan
        vormen. Geef je antwoord in procenten. Rond af op vier decimalen. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 22. | 
              Examenvraagstuk HAVO, 
				Wiskunde B, 2007. Het spel ‘Biggen’ wordt gespeeld met
      twee ‘dobbelstenen’ in de vorm van kleine plastic
      varkentjes. De spelers werpen met deze dobbelstenen, biggen genaamd.
      Hoeveel punten een speler krijgt, hangt af van hoe deze
      biggen terecht komen. Doel van het spel is zo veel
      mogelijk punten te scoren. Wie het eerst 100 punten of
      meer heeft, wint. 
      Een big kan op zes verschillende
      manieren terecht komen: op zijn linkerzij, op zijn
      rechterzij, rechtop op zijn poten, op zijn rug, op zijn snuit of op zijn
      wang. (Zie de foto’s.) De big is niet volledig
      symmetrisch. Zo is de kans dat de big op zijn
      linkerzij terecht komt niet gelijk aan de kans dat hij op zijn rechterzij
      terecht komt. Bovendien kan de big niet op zijn
      rechterwang blijven liggen, maar wel op zijn
      linkerwang. Daarom duiden we deze situatie simpelweg aan met wang.  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              In de volgende tabel zijn de kansen voor
      de verschillende worpen met één big en de punten die
      daarbij horen gegeven. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              
				
        
          
            | big valt op | 
            linkerzij | 
            rechterzij | 
            poten | 
            rug | 
            snuit | 
            wang | 
           
          
            | kans | 
            0,29 | 
            0,35 | 
            0,08 | 
            0,23 | 
            0,04 | 
            0,01 | 
           
          
            | punten | 
            0 | 
            0 | 
            5 | 
            5 | 
            10 | 
            15 | 
           
         
        		 
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              Uit deze tabel blijkt dat bij 50 worpen
      met één big de big naar verwachting vier keer (50×0,08)
      op zijn poten terecht komt. In de praktijk is het natuurlijk wel mogelijk
      dat de big acht keer of vaker op zijn poten terecht
      komt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Bereken de kans dat een big bij 50
      worpen acht keer of vaker op zijn poten terecht
      komt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              Bij een worp met twee biggen worden de
      punten van de twee biggen opgeteld. Dit geldt echter
      niet wanneer bij een worp beide biggen op exact dezelfde 
				manier terecht zijn gekomen. Dan krijg je namelijk meer punten. 
				Zie onderstaande tabel. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              
				
        
          
            beide biggen 
              vallen op | 
            linkerzij | 
            rechterzij | 
            poten | 
            rug | 
            snuit | 
            wang | 
           
          
            | punten | 
            1 | 
            1 | 
            20 | 
            20 | 
            40 | 
            60 | 
           
         
        		 
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              Zolang een speler doorgaat met gooien,
      worden de punten van zijn worpen bij elkaar
      opgeteld. Als hij vrijwillig stopt, worden zijn punten genoteerd en is de
      volgende speler aan de beurt. 
      Het doorgaan met gooien heeft echter ook een risico: als bij een worp
      één big op zijn linkerzij valt én de andere big
      op zijn rechterzij, moet de speler stoppen en is hij
      alle punten van deze beurt kwijt. De kans dat dit gebeurt, is afgerond op
      2 decimalen 0,20. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Toon dit met een berekening aan. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Bereken de kans dat een speler drie keer
      achter elkaar kan gooien zonder dat hij zijn
      punten kwijt raakt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              Twee spelers spelen het spel. Op een
      gegeven moment heeft een van de spelers 98 punten.
      Hij is aan de beurt. Hij wil graag weten hoe groot de kans is dat
      hij het spel zal winnen in deze beurt. Je mag er daarbij van uitgaan dat
      zodra de speler 100 punten of meer heeft gehaald, hij zal
      stoppen met gooien omdat hij dan al heeft gewonnen.
      Je mag er ook van uitgaan dat wanneer de speler
      in zijn eerste worp 1 punt haalt, hij zal doorgaan met gooien. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              d. | 
              Bereken de kans
      dat deze speler in deze beurt het spel wint. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 23. | 
              Examenvraagstuk VWO, 
				Wiskunde B, 2006. Een spelprogramma op televisie telt bij
      aanvang 16 deelnemers. Het spel wordt gespeeld in vier rondes. In elke
      ronde nemen de spelers het in een spelletje van één-tegen-één tegen
      elkaar op. Van elk tweetal gaat de winnaar door naar de volgende ronde; de
      verliezer doet niet meer mee. In elke ronde wordt het aantal deelnemers
      dus gehalveerd; men spreekt van een knock-out-systeem. 
      De spelletjes zijn van zodanige aard dat de uitslag volledig bepaald wordt
      door het toeval. Bij elk spelletje hebben beide spelers dus kans 1/2 om te
      winnen. 
      Vooraf wordt een speelschema opgesteld; zie de volgende figuur.  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              
				 
				   | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              Elke deelnemer krijgt door loting een nummer.
      Dit nummer is zijn plaats in het schema. Boven in het schema zie je wie
      tegen wie speelt in de eerste ronde. Na de eerste ronde zijn er nog acht
      spelers over. De winnaar van de spelers 1 en 2 speelt in de tweede ronde
      tegen de winnaar van de spelers 3 en 4, enzovoort. In de vierde ronde
      wordt de finale gespeeld door de twee overgebleven deelnemers.
       Er nemen 8 mannen en 8 vrouwen aan het spelprogramma deel.  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Bereken de kans dat de nummers 1 tot en met 4 worden
      gegeven aan drie mannen en een vrouw. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Bereken de kans dat speler 1 de finale speelt tegen
      speler 16 en speler 1 deze finale wint. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Elke deelnemer speelt 1, 2, 3 of 4 rondes. 
				Bereken de verwachtingswaarde van het aantal rondes dat
      een deelnemer speelt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              In een jaar is het spelprogramma 52 keer op
      televisie geweest. Elke keer hebben er evenveel mannen als vrouwen
      meegedaan. Er is enige twijfel of elke deelnemer wel evenveel kans heeft
      om het spelprogramma te winnen. Misschien hebben vrouwen meer kans. 
      Daarom wordt het aantal keren geteld dat een vrouw het spelprogramma won.
      Daarna berekent men de kans op dat aantal of een hoger aantal, aangenomen
      dat alle deelnemers evenveel kans hebben om het spelprogramma te winnen.
      Het aantal wordt abnormaal hoog gevonden als deze kans kleiner is dan 5%. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              d. | 
              Bereken welke aantallen vrouwelijke winnaars abnormaal
      hoog worden gevonden. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 24. | 
              Examenvraagstuk VWO, 
				Wiskunde B, 2007. Een toets bestaat uit tien
      meerkeuzevragen. Elke vraag heeft drie alternatieven, waarvan
      er precies één het juiste antwoord op de vraag geeft. Elke
      leerling maakt een lijstje met antwoorden. Bij het nakijken wordt er een
      controle op spieken uitgevoerd. We
      werken in deze opgave met het volgende model voor leerlingen die goed
      voorbereid meedoen aan de toets:  | 
            
            
              |   | 
              - 
				- 
				- | 
              de kans dat ze bij een vraag het juiste
      antwoord kiezen is 0,8 
      de kans dat ze bij een vraag het ene onjuiste alternatief kiezen is 0,1 
      de kans dat ze bij een vraag het andere onjuiste alternatief kiezen is
      ook 0,1 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Een leerling die goed geleerd heeft, en
      dus aan bovenstaand model voldoet, maakt de
      toets. Bereken de kans dat ten minste één van
      de tien vragen door hem fout wordt beantwoord. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              Twee 
				leerlingen die beiden goed geleerd hebben, en dus aan 
				bovenstaand model voldoen, maken
      de toets. De kans dat zij bij een willekeurige vraag hetzelfde
      antwoord geven is 0,66. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Toon dit aan. | 
                | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              De twee leerlingen blijken precies
      hetzelfde antwoordenlijstje ingeleverd te hebben. Ze
      hebben dus allebei dezelfde vragen goed beantwoord en bij de fout beantwoorde
      vragen hebben ze hetzelfde foute alternatief gekozen. De
      docent vraagt zich af of er gespiekt is. Hij berekent de kans dat twee
      leerlingen die zich beiden goed op de toets hebben
      voorbereid en die niet gespiekt hebben, toch
      precies dezelfde antwoordenlijstjes inleveren.
      Als deze kans kleiner is dan 1%, zal de docent
      concluderen dat er gespiekt is en een strafmaatregel
      treffen. Als deze kans 1% of groter is, zal hij geen strafmaatregel
      treffen. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Zal de docent een
      strafmaatregel treffen? Licht je antwoord toe. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 25. | 
              
				In 
				de M&M fabriek worden blauwe, oranje, gele, rode en groene M&M’s 
				gemaakt. Van alle gemaakte M&M’s is  30% blauw, 20% oranje, 20% 
				geel, 15% rood en 15% groen. 
				Om een zakje M&M’s te vullen worden willekeurig uit deze enorme 
				voorraad  50 M&M’s gekozen om een zakje te vullen. Daardoor kan 
				het aantal M&M’s van een kleur per zakje variëren. | 
              
				 
				   | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              
				
				Leg uit waarom je dit probleem mag opvatten als een trekking met 
				terugleggen. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              
				 
				Hoe groot is de kans dat er in dit zakje precies 10 oranje M&M’s 
				zitten?  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              
				
				Stel dat in het zakje uiteindelijk van elke kleur 10 stuks 
				zitten | 
              
				 
				   | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Als je er dan willekeurig 5 M&M’s 
				uithaalt, hoe groot is dan de kans op precies 2 blauwen? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              | 26. | 
              Examenvraagstuk VWO, 
				Wiskunde C, 2013. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              
			
				Kakkerlakkensalade is een kaartspel uit Duitsland. 
			Een variant van het spel wordt gespeeld met 112 groentekaarten met 
			daarop de groenten paprika, bloemkool, sla en tomaat. Van elk van 
			deze vier soorten groente zijn er evenveel kaarten. Aan het begin 
			van het spel worden de kaarten geschud en krijgen alle spelers 
			evenveel kaarten.  
			 
			Annet, Beyza, Carin en Dick spelen dit spel.  
			 
			Dick schudt de kaarten en geeft als eerste Annet vier kaarten uit 
			het volledige spel kaarten. | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              
			
				Bereken de kans dat Annet bij haar eerste vier 
			kaarten precies twee bloemkoolkaarten krijgt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              
			
				Tijdens een vakantie gaan deze vier vrienden het 
			spel 150 keer spelen.  
			Annet is benieuwd hoe vaak de eerste kaart die uit een volledig spel 
			gedeeld wordt een tomaatkaart zal zijn. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              
			Bereken de kans dat dit vaker dan 37 
			keer gebeurt. | 
                | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              | 27. | 
              De wiskunde kermis.... 
				Op een kermis staat een kraampje waar je door te gokken geld 
				kunt winnen en verliezen. | 
            
            
              |   | 
              Men wacht steeds tot er 
				vier deelnemers zijn. Die betalen elk
				€1,-  en krijgen elk 
				een dobbelsteen. 
  
				Wie bij de eerste worp 6 gooit mag straks meedelen in de prijs, 
				en gooit verder niet meer. 
				Wie bij de eerste worp 1 of 2 gooit is af, en gooit verder niet 
				meer. 
				Wie bij de eerste worp 3, 4, 5 gooit mag nog een keer gooien. 
				 
				Bij de tweede worp geldt precies hetzelfde als bij de eerste 
				worp. 
				 
				Bij de derde worp  krijg mag iedereen die 6 gooit meedelen 
				in de prijs, de rest is af. 
				 
				Alle spelers die mee mogen delen in de prijs verdelen daarna 
				eerlijk onder elkaar het ingelegde geld. 
				 
				De kans dat iemand meedeelt in de prijs is  
				7/24 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Toon dat aan. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
                | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Bereken de kans dat jij 
				als enige het gehele inleggeld wint. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Bereken hoeveel geld de 
				eigenaar van dit spel aan wie je het inleggeld moet betalen 
				gemiddeld per spel zal winnen. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              d. | 
              Bereken hoeveel worpen 
				iemand gemiddeld doet. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              | 28. | 
              Een fabrikant van 
				serviezen produceert borden, die op grond van eventuele kleine 
				productiefoutjes in drie kwaliteitsklassen A, B en C worden 
				ingedeeld. 
				De volgende tabel geeft de aantallen van de verschillende 
				soorten borden en de bijbehorende prijs van een bord. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              
				
					
						
							| klasse | 
							A | 
							B | 
							C | 
						 
						
							| aantal | 
							50% | 
							30% | 
							20% | 
						 
						
							| prijs | 
							€4,- | 
							€2,- | 
							€1,- | 
						 
					 
				 
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Bereken de kans dat drie 
				willekeurig gekozen borden tot drie verschillende klassen 
				behoren. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              Bereken de kans dat drie 
				willekeurig gekozen borden samen minder dan
				€10,- zullen kosten | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              Hoeveel zul je gemiddeld 
				voor een willekeurig gekozen bord moeten betalen? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              d. | 
              Hoe groot is de kans dat 
				een partij van 100 borden minstens 25 borden van klasse C zal 
				hebben? | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              | 29. | 
              Voor mij liggen 6 
				portemonnees met in elk 4 briefjes van
				€20  en  12 briefjes van  
				€10. 
				Ik ga willekeurig 6 briefjes pakken en wil graag precies €80 
				hebben. 
				Die briefjes kan ik op twee verschillende manieren pakken: | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              1. | 
              Uit elke portemonnee 1 
				briefje | 
            
            
              |   | 
              2. | 
              Uit één portemonnee 6 
				briefjes. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              De kans dat ik bij 
				methode 1 precies €80 heb is groter 
				dan bij methode 2. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Hoeveel 
				groter? | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              Oh, wacht; er is nog een 
				derde methode:  Kies willekeurig drie portemonnees uit en 
				neem uit elke 2 briefjes. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              
				 b. | 
              Hoe groot is nu de kans op precies
				€80? | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              | 30. | 
              Examenvraagstuk VWO 
				Wiskunde C, 2017-II | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              
		
		 Aan het eind van de achttiende eeuw kon je in het casino 
		van de Russische stad Sint-Petersburg een bijzonder spel spelen. 
		Hiervoor moest de speler eerst een vast aantal roebels  inzetten. 
		Deze inzet laten we in deze opgave buiten beschouwing. Het spel ging als 
		volgt: 
		Het casino legt 1 roebel in de pot. Vervolgens mag de speler net zo lang 
		gooien met een zuiver muntstuk, tot hij munt gooit. Dan is het spel ten 
		einde en ontvangt de speler de inhoud van de pot. Elk keer als de speler 
		kop gooit, verdubbelt de bank de inhoud van de pot en mag de speler 
		opnieuw het muntstuk gooien. 
		De speler ontvangt dus 1 roebel als hij met de eerste worp al munt 
		gooit. 
		Als hij bijvoorbeeld eerst drie maal kop (k) gooit en dan munt (m), 
		ontvangt hij 8 roebel.  
		De kans hierop is P(kkkm) = (1/2 
		• 1/2 
		• 1/2 
		) • 1/2 
		= (1/2)4 
		=  1/16 
		
		De kans dat de speler in een spel 8 roebel of meer 
		ontvangt is 1/8  | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              a. | 
              Toon dit aan. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              
		Een speler speelt het spel vier keer. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              b. | 
              
		Bereken de kans dat hij minstens één keer 8 
		roebel of meer ontvangt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              
		
				Na vier keer spelen van het spel heeft een speler twee 
		keer 1 roebel, één keer 2 roebel en één keer 8 roebel ontvangen. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              c. | 
              
		Bereken de kans dat dit zich voordoet. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              
		
				Het bedrag dat een speler kan ontvangen, loopt snel op. 
		Maar de kans om zo’n hoog bedrag te ontvangen, wordt ook snel heel 
		klein. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              d. | 
              
		
				Bereken de kans dat een speler in één spel meer dan 5000 
		roebel ontvangt. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
              
		
				In dit spel is het mogelijk dat de speler een heel groot 
		bedrag ontvangt. De kans hierop is echter heel klein. 
		Het casino wil niet te veel risico lopen en daarom wordt een extra regel 
		ingevoerd. De speler mag in een spel maximaal vijf keer met het muntstuk 
		gooien. Als hij dan nog geen munt heeft gegooid, krijgt hij dus niets 
		uitbetaald. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
              e. | 
              
		
				Bereken de verwachte uitbetaling aan deze speler. | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				
				 | 
            
            
              |   | 
                | 
                | 
              
				  | 
            
            
              |   | 
               | 
               | 
              
				
				  |