| 
			
				|  |  |  
				| Breuksplitsen. | © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)  |  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Kijk eerst nog even hoe het 
		samennemen van breuken ging: | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | 
		
		 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | De vraag is nu:  als je dat 
		eindantwoord krijgt, kun je dan die twee oorspronkelijke (simpelere) 
		breuken vinden? Ofwel:
 | 
    
      |  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Het zal je niet verbazen dat het 
		antwoord "JA" is, neem ik aan. Het eerste wat je moet doen als je die eindbreuk aan de rechterkant 
		ziet, is kijken of je de noemer kunt ontbinden.
 Als je kunt vinden dat  x2 + 3x - 4 
		geschreven kan worden als  (x - 1)(x + 4), dan ga je 
		gewoon proberen of die hele breuk geschreven kan worden als  A/(x 
		- 1) + B/(x + 4)   en om 
		dat te onderzoeken neem je die twee breuken gewoon weer samen, net zoals 
		hierboven gebeurde:
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  | 
    
      | Dat moet gelijk zijn aan de 
		gegeven breuk, dus moet gelden:  Ax + 4A + Bx - B = 7x 
		+ 3 Dat lijkt een vergelijking met veel te veel onbekenden.....
 
 De oplossing presenteert zichzelf als je je maar bedenkt dat deze 
		vergelijking voor ELKE x moet kloppen.
 Als je bijvoorbeeld neemt x = 1, dan staat er  A + 4A + B - 
		B = 10  ⇒ 5A = 10 ⇒ 
		A = 2  en daar is A al.
 En als je neemt  x = -4  dan staat er  -4A + 4A - 
		4B - B = -25 ⇒  -5B = -25 
		⇒  B = 5.  KLAAR
 
 Ik hoop dat je ziet dat die x = 1 en  x = -4 niet 
		zomaar toevallig zijn gekozen.  Je kiest die natuurlijk zó, dat één 
		van de letters A of B wegvallen.
 
 Behalve dat "geprobeer" met x-waarden kan het ook wiskundig op de 
		volgende manier iets netter:
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  | Begin weer met   
		Ax + 4A + Bx - B = 7x + 3  en groepeer nu de 
		termen met x en die zonder x: x(A + B) + (4A - B) = 7x + 3
 Dat klopt alleen voor élke x als  A + B = 7  en  
		4A - B = 3
 Dat is een stelsel van twee vergelijkingen en dat is makkelijk op te 
		lossen.
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Wat kan er mis gaan? 
 Er gebeurt iets vreemds als die noemer als een kwadraat geschreven kan 
		worden.
 Voorbeeld:
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Dus moet gelden  
		Ax + 3A + Bx + 3B = 2x + 4 Als je nu volgens de eerste manier hierboven x = -3 neemt, dan 
		staat er  0 = 4.
 En op de tweede manier vind je:  Ax + 3A + Bx + 3B = 
		2x + 4 ⇒  x(A + B) + (3A + 
		3B) = 2x + 4
 Dat geeft het stelsel:   A + B = 2  en  3A + 3B = 4, 
		en dat valt niet op te lossen!!
 
 Als je toch per se die breuk wilt splitsen, dan kun je dat als volgt 
		doen:
 | 
    
      |  | 
    
      | Dat werkt, want als 
		je die twee rechterbreuken samen wilt nemen, dan hoef je alleen van die 
		eerste de teller en noemer met (x + 3) te vermenigvuldigen, en 
		dan krijg je toch iets lineairs in die uiteindelijke teller. Kijk maar 
		hoe het werkt: | 
    
      |  | 
    
      | Dat is gelijk aan de 
		oorspronkelijke breuk als  Ax + 3A + B = 2x + 4. Groeperen:  geeft in een keer het stelsel  A = 2  en   
		3A + B = 4  ofwel  A = 2 en B = -2
 
 Het werkt zelfs nog algemener:
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Daarin is P(x) 
		een polynoom met graad die lager is dan de graad van de noemer. 
 Voorbeeld:
 
 | 
    
      |  | 
    
      | ⇒ 
		A(x + 1)2 + B(x + 1) + C = 2x2 
		+ 8 ⇒ Ax2 + 2Ax + A + Bx 
		+ B + C = 2x2 + 8
 
 Groepeer nu per macht van x:  
		 x2 (A) + x(2A 
		+ B) + (A + B + C) = 2x2 + 8
 
 Dus  A = 2  en  2A + B = 0 en  A + B + C = 8
 Dat geeft A = 2  en  B = -4  en C = 10
 
 Combineren maar!!!
 
 Dit voorbeeld zal wel duidelijk maken hoe het werkt:
 | 
    
      |  | 
    
      | ⇒
		A(x + 3)2 + B(x + 3)(x - 1) + C(x 
		- 1) = -4x2 + 2x ⇒ Ax2 + 6Ax + 9A 
		+ Bx2 + 2Bx - 3B + Cx - C = -4x2 
		+ 2x
 ⇒ x2 (A + B) + x(6A 
		+ 2B + C) + (9A - 3B - C) = -4x2 + 2x
 Dus  A + B = -4  en   6A + 2B + C = 2  en  
		9A - 3B - C = 0
 De eerste geeft  A = -4 - B  en invullen in de andere twee 
		geeft:  -24 - 4B + C = 2  en  -36 - 12B - C = 0
 De eerste geeft nu  C = 4B + 26 en dat kun je invullen in de 
		tweede:   -62 - 16B = 0  ⇒ B =
		-62/16 = -31/8
 Dan is  C = 21/2  en  A = -1/8
 | 
    
      |  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  | 
    
      |  |  |  |  |