| 
		  | 
				
		
		  | 
			 
			
				| 
		Bissectrice. | 
				
				 © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)  | 
			 
		 
		 | 
    
    
      |   | 
        | 
    
    
      Een bissectrice van een hoek is 
		een lijn die die hoek doormidden deelt. Het heet daarom ook wel de 
		deellijn van die hoek. Ook zo´n bissectrice is een 
		meetkundige plaats. 
		Dat kun je zien in de figuur hiernaast waarin de rode lijn een 
		bissectrice is.  
		 
		Kies een willekeurig punt P op de bissectrice, en teken de loodlijnen PQ 
		en PR op de benen van de hoek. Dan geldt  APQ ≅ 
		APR  (immers ∠QAP = ∠PAR en  ∠PQA = ∠PRA en zijde AP 
		zit in beide driehoeken). Maar als die driehoeken congruent zijn, dan 
		geldt ook  PQ = PR. 
		PQ en PR stellen de afstanden van punt P tot de benen van de hoek voor. | 
      
		 
		   | 
    
    
      |   | 
        | 
    
    
      
		
			
				
					| de bissectrice van een hoek is de verzameling punten die 
					gelijke afstanden tot de benen van die hoek hebben.  | 
				 
			 
		 
		 | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      De bissectrice is dus een 
		conflictlijn, namelijk van beide benen van de hoek 
		Omdat we de afstand van een punt tot een lijn nodig hebben moeten we ons 
		daar eerst maar eens in verdiepen, lijkt me..... | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      | 
		De afstand van een punt tot een 
		lijn. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      Stel dat P het punt  (xP,
		yP) is, en l de lijn  ax + by = 
		c 
		Stel dat m de lijn door P loodrecht op l is, en Q het 
		snijpunt van l en m  | 
      
		 
		   | 
    
    
      
		
		  | 
    
    
      | Maar dat is de richtingsvector van m.  | 
    
    
      
		
		  | 
    
    
      Een willekeurig punt van m 
		is dan te schrijven als  (xP + aλ,
		yP + bλ) 
		Om punt Q te vinden substitueren we dat punt in de vergelijking van l:  
		a(xP + aλ) + 
		b( yP + 
		bλ) = c 
		⇒  
		axP + a2λ 
		+ byP + b2λ 
		= c | 
    
    
      
		
		  | 
      
		  | 
    
    
      Maar nou komt het: die
		λ zegt hoe vaak je de richtingsvector van 
		lijn m vanaf punt P moet nemen om in punt Q te komen. 
		Die richtingsvector heeft lengte 
		√(a2 + b2)  dus 
		heeft lijnstuk PQ de lengte  λ •
		√(a2 + b2) | 
    
    
      
		  | 
    
    
      Daarmee hebben we een formule 
		voor de afstand PQ van P tot l gevonden!  
		Maar...... 
		We hebben aan één ding niet gedacht. Het kan namelijk zijn dat de
		λ die we vinden negatief is. In dat geval 
		vinden we een negatieve afstand PQ, en dat is eigenlijk niet de 
		bedoeling. We kunnen dat "repareren" door in de formule voor PQ de 
		absolute waarde te nemen van de teller. Dat geeft:   | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      | 
		
		 | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      
		Voorbeeld 1. Bereken de afstand van  punt 
		(4,10) tot de lijn  2x + 6y =  5 
		 
		|c - axP -
		byP| = 
		|5 - 2 • 4 
		- 6 • 10| 
		= |-63| 
		= 63 
		√(a2 + b2) 
		= √40  dus de afstand is 
		63/√40  | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      | 
		En nu terug naar de bissectrice. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      Voor de punten op de bissectrice 
		moet nu gelden dat de afstand tot het ene been van de hoek gelijk moet 
		zijn aan de afstand tot het andere been. Als de benen van de hoek de 
		lijnen k en l zijn, dan moet dus gelden:  d(P,
		l) = d(P, k), en voor die afstanden kunnen we de 
		hierboven gevonden formule gebruiken. 
		Kijk uit met die absolute waarden; bedenk dat 
		|x| = |y|  betekent 
		x = y  óf  x = -y 
		 
		
		Voorbeeld 
		
		2.   Gegeven 
		zijn de lijnen 7x + 24y = 10  en   3x 
		- 4y = 8. Geef een vergelijking van de bissectrice. | 
    
    
      | 
		 
		
		    | 
    
    
      Daaruit 
		volgt  25 • |8 
		- 3x + 4y| 
		= 5 • |10 -
		7x - 24y| 
		Vanwege de absolute waarde zijn er twee oplossingen:   
		25 • (8 - 3x + 4y) = 5 
		• (10 - 7x 
		- 24y)   
		of   25 • (8 
		- 3x 
		+ 4y) = -5 • (10 - 7x 
		- 24y) 
		Dat geeft na haakjes wegwerken als bissectrices de lijnen  4x 
		- 22y = 15  en   11x + 2y = 25 | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      In de figuur hiernaast zie je dat er 
		inderdaad bij twee gegeven lijnen ook twee bissectrices zijn. 
		Dat klopt dus mooi met onze formule.   | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      | (Als we het in de volgende 
		opgaven hebben over de bissectrice van een hoek van een driehoek, dan 
		bedoelen we daarmee de bissectrice die binnen de driehoek ligt). | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
        | 
    
    
      
		Het kan ook met een 
		vectorvoorstelling! 
		-en eigenlijk nog veel simpeler ook- | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
        | 
    
    
      Met behulp van een 
		vectorvoorstelling kun je ook heel makkelijk een bissectrice opstellen. 
		Dat zit hem allemaal in de ruit hiernaast! 
		Omdat de driehoeken ACD en ACB congruent zijn (3 zijden gelijk) zijn ook 
		de rode hoeken gelijk, dus is diagonaal AC de bissectrice van  AB 
		en AD.Maar voor de vectoren geldt:   AC = AB + BC 
		 
		Neem voor AB en AD de richtingsvectoren van de lijnen, en hun som is de 
		richtingsvector van de bissectrice! Simpel!!  | 
      
		 
		   | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
        | 
    
    
      Je moet op één ding letten, en 
		dat is dat de richtingsvectoren wel even lang zijn, maar door ze met 
		geschikte getallen te vermenigvuldigen moet dat voor elkaar te krijgen 
		zijn natuurlijk. 
		 
		Voorbeeld 2 nogmaals. 
		Gegeven zijn de lijnen 7x + 24y = 10  en   3x 
		- 4y = 8. Geef een vergelijking van de bissectrice. | 
    
    
      
		
		  | 
    
    
      Die hebben lengte 25 en 5  
		dus als we die tweede nou vijf keer nemen zijn ze even lang. 
		Tel ze bij elkaar op om de richtingsvector van de bissectrice te vinden: | 
    
    
      
		
		  | 
    
    
      De vergelijking van de 
		bissectrice wordt dan  2x - 11y = c  en 
		omdat het snijpunt (2.32, -0.26) van de lijnen daar op moet liggen geldt  
		2x - 11y = 7,5 ofwel  4x 
		- 22y = 15. 
		Dat is inderdaad één van de eerder gevonden bissectrices. Gelukkig maar. | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
        | 
    
    
      
		
			
				|   | 
				  | 
			 
			
				| 
				OPGAVEN | 
			 
			
				|   | 
				  | 
			 
			
				| 1. | 
				Geef de vergelijking van de bissectrices van de 
				volgende paren lijnen: | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				a. | 
				5x - 12y = 4   en   
				4x + 3y = 8  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
					
						
							| 
							 
							
							27x + 99y = 84 en -77x + 21y 
							= -124  | 
						 
					 
				 
				 | 
			 
			
				|   | 
				b. | 
				3x - 2y = 12  en  2x 
				+ 3y = -3   | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
					
						| 
						 
						
						5x + y = 9  en  -x + 5y 
						= -15  | 
					 
				 
				 | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 2. | 
				Gegeven zijn de evenwijdige lijnen  
				6x + 8y = 30  en   3x + 4y 
				= -10 | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				a. | 
				Bereken de afstand tussen deze twee lijnen | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
				 | 
			 
			
				|   | 
				b. | 
				Stel een vergelijking op van de lijn 
				die evenwijdig is aan beide lijnen en er midden tussenin ligt.  
				Zo'n lijn heet een middenparallel en is dus de 
				conflictlijn van twee evenwijdige lijnen. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
				 | 
			 
			
				| 3. | 
				Een bekende wiskundige stelling zegt 
				dat de drie bissectrices van een driehoek door één punt gaan. 
				Bereken voor de driehoek ABC met A(1,2) en B(9,-6) en 
				C(4,6) de coördinaten van dat punt. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
				 | 
			 
			
				| 4. | 
				Gegeven is driehoek PQR met  
				P(1,2) en Q(5,5) en R(6,14) 
				Bereken het snijpunt van de bissectrice vanuit P met de 
				hoogtelijn vanuit Q. | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
				 | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 5. | 
				Gegeven is de lijn l:   
				10x + 24y = 50 
				Geef een vergelijking van de lijnen  m en  n 
				die evenwijdig zijn aan l en afstand  41/2  
				tot l hebben.   | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
					
						
							| 
							 
							
							10x + 24y = 167 
							10x + 24y = -67  | 
						 
					 
				 
				 | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 6. | 
				Gegeven is de cirkel c
        met middellijn AB en middelpunt M. Lijn k raakt c in A.
        Lijn l is een lijn door B die c in nog een ander punt D
        (ongelijk aan A) snijdt. P is het snijpunt van k en l. Zie
        de figuur hiernaast.
         Er zijn twee cirkels die l raken en bovendien cirkel c
        in A raken. 
		 
		Teken in de figuur de twee
        middelpunten van deze twee cirkels. Licht je werkwijze toe.    | 
				
				  | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				  | 
			 
		 
		 | 
    
    
      | 
				 © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)  | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		  |