| 
		  | 
				
		
		  | 
			 
			
				| 
		Hoogtelijnen. | 
				
				 © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)  | 
			 
		 
		 | 
    
    
      |   | 
        | 
    
    
      Als je een hoogtelijn in een rechthoekige 
		driehoek tekent krijg je de figuur hiernaast. Je kunt vast de schuine 
		zijde wel met Pythagoras berekenen; die is 5. 
		De andere lengtes in de figuur zijn te berekenen door gebruik te maken 
		van gelijkvormige driehoeken. Dit  is één van de drie basisfiguren 
		die je in de vorige les hebt geleerd, dus dat moet lukken! 
		 
		Daar vonden we dat  ABC ~  
		DAC ~  DBA 
		 
		Daarmee kun je dan een verhoudingsschema maken en allerlei lengtes gaan 
		uitrekenen. | 
      
		 
		   | 
    
    
      
		 
		Maar het kan handiger! 
		 
		Hoe dat veel en veel sneller kan, kun je zien door de oppervlakte
		van de driehoek uit te rekenen.  
		Die is gelijk aan  1/2 
		× basis × hoogte. In dit 
		geval  1/2
		× 3 × 
		4  = 6. 
		Misschien denk je nu "wat heb ik hier in vredesnaam aan", maar 
		het mooie komt als je deze driehoek andersom legt: | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      | 
		 
		   | 
    
    
      |   | 
    
    
      In de rechterfiguur kun je 
		natuurlijk ook de oppervlakte uitrekenen.  Nu is de basis CB = 5 en 
		de hoogte AD, dus de oppervlakte is gelijk aan 1/2
		× 5 ×  
		AD = 21/2AD 
		 
		Maar die oppervlakte is tijdens het draaien niet veranderd natuurlijk! 
		Dus de oppervlakte van de rechterfiguur is nog steeds gelijk aan 6. 
		21/2AD 
		= 6  geeft heel eenvoudig  AD = 2,4. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      Waar 
		komt het op neer? 
		 
		In de driehoek hierboven vonden we  1/2
		× 3 ×  
		4  = 1/2
		×  5
		×  AD. 
		Als je al die factoren 1/2 
		alvast weglaat staat er  3 × 4  
		=  5 × AD 
		 
		Het algemene geval zie je in de driehoek hiernaast:  c
		× b  = a
		× h 
		Bedenk goed dat dit een erg snelle manier is, maar dat het alleen werkt 
		bij de hoogtelijn in een rechthoekige driehoek!!!! | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      | 
		  OPGAVEN | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      
		
			
				| 1. | 
				ABC is een
        rechthoekige driehoek met AB = 15 en   
				AC = 8 en rechte hoek A. 
        AM is de zwaartelijn vanuit A 
        Teken een lijn door CS die loodrecht op deze zwaartelijn staat.
        Hoe lang is CS?    | 
				
				  | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
				 | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 2. | 
				
        		Hoeveel procent van de oppervlakte van een rechthoekige driehoek 
				met zijden 3, 4 en 5 ligt
        tussen de hoogtelijn en de zwaartelijn vanuit de rechte hoek? | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
				 | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 3. | 
				Hiernaast staat een rechthoekige 
				driehoek met zijden  
				AC = 8, BC = 6 en AB = 10. 
				 
				Bereken de lengte van EF  | 
				
				 
				   | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
				 | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 
				4. | 
				Een rechthoekige driehoek heeft een 
				zijde van 30 en een hoogtelijn van 24. 
				Bereken de oppervlakte van deze driehoek. | 
				
				 
				   | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
				 | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 
				  | 
			 
			
				
				
				  | 
			 
			
				| 
				 © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)  | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			 
		 | 
    
    
      |   | 
      
		  |