VWO WB, 2024 - II

 

Twee functies.
       
De functies f en g worden gegeven door  f(x) = 72 - x3  en  g(x) = xx
Het snijpunt van de grafieken van f en g is het punt S. Zie de figuur.
       

       
4p. 1. Bereken exact de coördinaten van S.
     

   

De lijn k heeft vergelijking y = -12x + 88
Lijn k raakt aan de grafiek van f in het punt P rechts van de y-as.
Het vlakdeel V wordt ingesloten door de grafiek van f , lijn k en de y-as.
In onderstaande figuur is dit vlakdeel groen gekleurd weergegeven.
       

       
5p. 2. Bereken exact de oppervlakte van V.
     

   

Cobb-Douglas productiefunctie.
       
De Cobb-Douglas-productiefunctie is een wiskundig model dat economen gebruiken om de productie Y te voorspellen. In dit model hangt de productie af van twee factoren: arbeid en kapitaal.
Met arbeid L wordt het aantal voltijdbanen van werknemers bedoeld. Met kapitaal K wordt in deze opgave het aantal machines bedoeld dat beschikbaar is voor de productie.

De formule bij dit model luidt:    Y = A · La · Kb

Hierbij zijn Aa en b  constanten die afhangen van het soort bedrijf.

Iemand wil €1000000 per jaar investeren in een nieuw bedrijf.

Voor een bedrijf in deze sector geldt A = 40,  a = 0,7 en b = 0,3.
De kosten per voltijdbaan per jaar bedragen €50000 en de kosten per machine per jaar bedragen €20000.
Er geldt dus: 50000L +  20000K = 1000000
Uit deze gegevens is af te leiden dat:  Y = 40 · L0,7 · (50 - 2,5L)0,3
       
2p. 3. Toon aan dat  Y = 40 · L0,7 ·(50 - 2,5L)0,3
     

   

De investeerder wil het volledige bedrag van €1000000 investeren in arbeid en kapitaal, en wel in zo'n verhouding dat de productie Y maximaal is.
       
5p. 4. Bereken algebraïsch hoeveel voltijdbanen de investeerder moet inzetten om de productie Y maximaal te krijgen.
     

   

Als  b = 1 - a  dan spreken economen van een constant schaalvoordeel. Dat wil zeggen dat de inzet van arbeid en kapitaal evenredig is met de productie. Ofwel: als zowel L als K met dezelfde factor g groeit, dan groeit ook de productie Y = A · La · Kmet diezelfde factor g.
       
4p. 5. Bewijs dat bij b = 1 - a geldt: als zowel L als K met dezelfde factor g groeit, dan groeit ook de productie Y met diezelfde factor g.
     

   

Loodrecht op de snelheidsvector
       
De beweging van een punt P wordt gegeven door de volgende bewegingsvergelijkingen:
       

       
In de figuur hiernaast is de baan van P weergegeven.
Punt A (0, ½√2) is het snijpunt van de baan van P met de positieve y-as. Er is een positie van punt P waarvoor de afstand tussen de punten A en P maximaal is.
     
3p. 6. Bereken deze maximale afstand. Geef je eindantwoord in twee decimalen.
   

   

 
In de figuur hiernaast is een situatie weergegeven waarbij de vector OP loodrecht staat op de snelheidsvector in punt P.
Hieruit volgt   sin(2t) =  sin(2t - ½p)
     
4p. 7. Bewijs dat uit het feit dat de vector OP loodrecht staat op de snelheidsvector in punt P inderdaad volgt:  
sin(2t) =  sin(2t - ½p)
   

   

Er zijn vier posities van P waarbij een situatie zoals in deze figuur voorkomt.
     
3p. 8. Bereken exact de vier waarden van t die horen bij deze posities.
   

   

 
Passende parabool.
       
De kwadratische functie f wordt gegeven door
f(x) = ax2 + bx + c
De grafiek van f snijdt de y-as in het punt S(0, 2).
De raaklijn aan de grafiek van f in punt S snijdt de x-as in het punt (2/3√3, 0).
Verder is gegeven dat de grafiek van f een dalparabool is die de positieve x-as raakt.
Zie de figuur.
     
6p. 9. .Bereken exact de waarden van a, b en c.
   

   

 
Lijnenparen
       
De lijn k heeft vergelijking y = ax  met  a > 0.
De lijn m heeft richtingscoëfficiënt –a en gaat door het punt P(10, 4) .
Het punt S is het snijpunt van de lijnen k en m. Punt S ligt op de grafiek van de functie f die wordt gegeven door
       

waarbij geldt: x > 5
In onderstaande figuur is voor drie waarden van a de situatie weergegeven.
De grafiek van f is rood weergegeven.
       

       
4p. 10. Bewijs dat voor elke positieve waarde van a punt S op de grafiek van f ligt.
     

   

3p. 11. Bewijs dat de grafiek van f voor elke waarde van x > 5 daalt.
     

   

Het is voor iedere waarde van a mogelijk om een cirkel c door de punten O, S en P te tekenen. Hierbij wordt de situatie dat S en P samenvallen buiten beschouwing gelaten.
De coördinaten van S zijn:

     
Er is één waarde van a waarvoor deze cirkel raakt aan de y-as.
Het middelpunt M(0, r) van deze cirkel ligt op de x-as.
Deze situatie is in de figuur hiernaast weergegeven.
     
6p. 12. Bereken de waarde van a waarvoor de cirkel raakt aan de y-as. Rond je eindantwoord af op twee decimalen.
     

   

Absolute logaritme
       
De functie  f18 wordt gegeven door:   f18(x) = | 2log(x2 - 18x + 69) |
De grafiek van f18 snijdt de lijn met vergelijking  y = 2 in vier punten
       
4p. 13. Bereken exact de x-coördinaten van deze vier punten.
     

   

De functie fa wordt gegeven door   fa(x) = | 2log(x2 - ax + 69) |  net  a > 0.
Voor een bepaalde waarde van a heeft de grafiek van fa twee verticale asymptoten met een onderlinge afstand van 20.
       
4p. 14. Bereken exact deze waarde van a.
     

   

Lijnstukken bij een exponentiële functie.
       
De functie  fa  wordt gegeven door: 
fa
(x) = eax met a > 0.

De lijn k met vergelijking y = e snijdt de grafiek van fa in S.
In figuur hiernaast zijn voor een waarde van a de grafiek van fa en lijn k weergegeven.
Ook is de raaklijn aan de grafiek van a door S weergegeven.
     
5p. 15. Bewijs dat deze raaklijn voor elke waarde van a door de oorsprong gaat.
     

   

In de figuur hiernaast is opnieuw voor een waarde van a de grafiek van fa weergegeven.
Op deze grafiek liggen de punten
A(0,1), B(1, ea)   C(2, e2a).
Ook is de grafiek van de inverse van a (gestippeld) weergegeven. De punten D, E en F zijn de beeldpunten van respectievelijk A, B en C bij spiegeling in de lijn y = x .
Er is een waarde van a waarvoor geldt:
AD +
 BE =  CF.
     
7p. 16 Bereken exact deze waarde van a.
     

   

Een hoek van 45 graden.
       
Gegeven zijn het punt P met coördinaten (9, 27) en de vector OP .
Ook zijn gegeven het punt Q(a, b) en de vector OQ
Voor vector OQ geldt:  | OQ | =  5Ö5

Er zijn twee mogelijke posities van Q, zodat geldt:  ∠(OP, OQ) = 45°  
       
6p. 17. Bereken algebraïsch de mogelijke coördinaten van beide posities.
     

   

UITWERKING
   
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten.
   
1. 72 - x3  = xx
72 - x3 = x1,5
noem  x1,5 = p
dan staat er  72 - p2 = p
p
2 + p - 72 = 0
(p - 8)(p + 9) = 2
p = 8  ∨  p = -9
xx = 8  ∨  xx = -9
dat geeft de oplossing  x = 4
Het snijpunt is 
(4, 8)
   
2. Voor punt P geldt:  f '(xP) = -12
f '(x) = -3x2 = -12
dat geeft x2 = 4
xP = 2
 
   
3. 50000L +  20000K = 1000000
5L + 2K = 100
K = 50
- 2,5L
substitueren in Y:    Y = 40 · L0,7 · (50 - 2,5L)0,3
   
4. Y = 40 · L0,7 ·(50 - 2,5L)0,3
De afgeleide moet nul zijn.
Gebruik de productregel:
Y ' = 40·0,7 ·L-0,3 ·(50 - 2,5L)0,3 + 40·L0,7 ·0,3 ·(50 - 2,5L)-0,7 ·-2,5  = 0
28 · L-0,3(50 -  2,5L)0,3 - 30 · L0,7(50 -  2,5L)-0,7 = 0
28 · L-0,3(50 -  2,5L)0,3 = 30 L0,7 (50 - 2,5L)-0,7  
vermenigvuldig met  L0,3  dat geeft     
28(50 - 2,5L)0,3  = 30L(50 - 2,5L)-0,7 
vermenigvuldig met  (50 - 2,5L)0,7 
dat geeft   28(50 - 2,5L) = 30L
1400 - 70L = 30L
L = 14
   
5. Y = A · La · K1 - a  
vervang L door gL en  K door gK
dat geeft  Ynieuw = A · (gL)
a · (gK)1 - a
Ynieuw = A · g
aLa ·g1 - a K1 - a
Ynieuw = A · L
a · K1 - a · ga  · g1 - a  
Ynieuw = Youd · ga  · g1 - a  
Ynieuw = Youd · g1  
Ynieuw = gYoud  
   
6. Het gaat om de afstand tussen twee punten:  A(0, 1/2√2) en  P(sin(t), cos(t - 1/4p)
Die afstand D kun je met Pythagoras berekenen:
D = √( (sin(t) - 0)2 + (cos(t - 1/4p) - 1/2√2)2  )
Voer deze formule in bij Y1 van de GR en gebruik calc - maximum.
Dta geeft maximale afstand ongeveer
1,88.
   
7.
  Die staan loodrecht op elkaar als hun inproduct nul is
Dat geeft:
cos(t)sin(t) - sin(t - 1/4p)cos(t - 1/4p) = 0

Gebruik nu  sin(2t) = 2sin(t)cos(t)
dus sin(t)cos(t) = 1/2sin(2t)

Dan staat er:  1/2sin(2t) - 1/2sin(2(t - 1/4p)) = 0
sin(2t) = sin(2t - 1/2p))
   
8. sin(2t) =  sin(2t - ½p)
2t = 2t - ½p + k2p  ∨  2tp - (2t - ½p) + k2p
0 = -1/2p + k2p  ∨  4t = 3/2p + k2p
de eerste heeft geen oplossing.
De tweede geeft t = 3/8p + k1/2p
De oplossingen tussen 0 en 2p zijn 
 t = 3/8p7/8p11/8p  en  15/8p
   
9. De grafiek gaat door  (0, 2)  dus  c = 2

f
(x) = 0 heeft maar één oplossing (want de grafiek raakt de x-as) dus de discriminant van deze vergelijking is nul.
b2 - 8a = 0    ....(1)

f (x) = 2ax + b   dus  f '(0) = b 
De raaklijn is de lijn  y = bx + 2
y =
0  geeft dan  b = -2/x  en omdat x gelijk is aan  2/3√3 geldt dus 
b = -√3

Dan geeft vergelijking (1)  dat 
a = 3/8  
   
10. k:   y = ax  met  a > 0.
m:  y = -ax + b  door  (10, 4)
4 = -19a + b  geeft  b = 4 + 10a
dus  my = -ax + 10a + 4

snijpunt van beide lijnen:
ax = -ax + 10a + 4
2ax = 10a + 4
x = 5 + 2/a   en dan is  y = ax = 5a + 2
S = (5 + 2/a,  5a + 2)

y = 2x/(x - 5)
x = 5 + 2/a geeft dan:
 
  teller en noemer vermenigvuldigen met a geeft inderdaad  y = 5a + 2
   
11. afgeleide met de quotiëntregel:
 
  teller is negatief
noemer is een kwadraat dus altijd positief
dus de afgeleide is negatief
dus de grafiek daalt.
   
12. Als S, P en O alle drie op de cirkel liggen dan moet gelden 
MO
= MP = MS = r 

MO = MP  geeft  r = √((10 - r)2 + 16)
r2 = 100 - 20r + r2 + 16
20r = 116
r = 5,8

MS = 5,8
S= (x, 2x/(x - 5))  en   M = (5,8, 0)
Pythagoras:  (x - 5,8)2  + (2x/(x - 5))2 = 5,82
Gebruik de GR.
Intersect geeft  x = 7,95....
Dan is S = 15,90/2,95 = 5,39
Dan is  a = 5,39/7,95 =
0,68
   
13. | 2log(x2 - 18x + 69) | = 2
2log(x2 - 18x + 69) = 2   ∨   2log(x2 - 18x + 69)  = -2 
x2 - 18x + 69 = 22  ∨   x2 - 18x + 69  = 2-2
x2 - 18x + 65 = 0  ∨   x2 - 18x + 68,75  = 0
(x - 5)(x - 13) = 0   ∨  (x - 5,5)(x - 12,5) = 0   (of de ABC-formule)
x = 5  ∨  x = 13  ∨ x = 5,5  ∨  x = 12,5
   
14. voor de asymptoten geldt:  x2 - ax + 69 = 0
ABC
-formule:  x = (a + √(a²- 276))/2  ∨  x = (a + √(a²- 276))/2 
de afstand daartussen is  √(a2 - 276)
√(a2 - 276) = 20
a2 - 276 = 400
a2 = 676
a = 26
   
15. eax = e  geeft  ax = 1  dus  x = 1/a
de afgeleide is f '(x) = aeax 
x
= 1/a  geeft  f '(x) = ae1 = ae
de raaklijn is de lijn  y = aex + b en gaat door (1/a , e)
e =
ae × 1/a + b
b
= 0
Dus de raaklijn gaat door de oorsprong.     
   
16. Spiegelen in y = x betekent x en y omwisselen.
A(0,1) dus  D(1,0)
B(1, ea) dus E(ea, 1)
C(2, e2a) dus  F(e2a, 2)

AD =
12 + 12  = 2  dus  AD = √2
BE
2(1 - ea)2 + (ea - 1)2 = 2(ea - 1)2  dus  BE = (ea - 1)√2
CF
2 = (2 - e2a)2 + (e2a - 2)2 = 2(e2a - 2)2  dus  CF = (e2a - 2)√2 

AD + BE = CF
√2 + (ea - 1)√2 = (e2a - 2)√2 
1 + ea - 1 = e2a - 2
e2a - ea - 2 = 0
(ea)2 - ea - 2 = 0
(ea - 2)(ea + 1) = 0
ea = 2  ∨  ea = -1
de tweede geeft geen oplossing
ea = 2  geeft  a = ln2
   
17.  Q(a, b) en OQ =  5Ö5 dus a2 + b2 = (55)2 = 125
 
  1/2√2 × √810 × 5√5 = 9a + 27b
225 = 9a + 27b
225 = 9a + 27b
a
= 25 - 3b

invullen in   a2 + b2
= 125
(25
- 3b)2 + b2 = 125
625
- 150b + 9b2 + b2 = 125
10b2
- 150b + 500 = 0
b2
- 15b + 50 = 0
(b
- 5)(b - 10) = 0
b = 5 
  b = 10
De coördinaten zijn dan  (10, 5)  en  (-5, 10)