VWO Wiskunde I, 1974 - II

 

opm.:  vraagstuk 5 gold alleen voor kandidaten die aan het experiment "Waarschijnlijkheidsrekening en Statistiek" deelnamen. Deze behoefden vraagstuk 2 niet te maken.
       
1. De functie f van  ℝ naar ℝ  is gegeven door:
   

   
  a. Wat is het bereik van f ?  
       
  De functie g  van  ℝ naar ℝ gegeven door:
   

  is differentieerbaar voor x = -1
       
  b. Bereken a en b  
  c. Welke buigpunten heeft de grafiek van g?  
       
2. Gegeven is de differentiaalvergelijking:    xdy  = y lnx dx
       
  a. Teken de verzameling van de punten waarin deze differentiaalvergelijking een lijnelement definieert dat loodrecht op de y-as staat.
  b. Welke niet op de x-as gelegen punten P hebben de eigenschap dat de door P gaande integraalkromme van de differentiaalvergelijking in P de lijn OP raakt?
  c. Van een functie f met domein  + is gegeven dat zijn grafiek een integraalkromme van de gegeven differentiaalvergelijking os en dat 3 een extreme waarde van  f(x) is.
Is die extreme waarde een maximum of een minimum?
Welke functie is f ?
       
3. Gegeven is de functie  f  :  x → 2xe1 - x  met domein  ℝ.
       
  a. Onderzoek de functie f en teken de grafiek van f.
Bereken de coördinaten van het buigpunt van deze grafiek.
  b. Voor welke a en b is de functie   xaf(x) + bf ' (x)  een primitieve van de functie f ?
  c. Voor t ≠ 0 is A(t) de oppervlakte van het gesloten vlakdeel begrensd door de x-as, de
grafiek van f en de lijn x = t.
   

       
4. Een kromme K wordt gegeven door:
x = 2cost  en   y = 1 + sin(2t)  waarbij   0 ≤ tπ.
       
  a. Bewijs dat K de x-as raakt.
Bereken de hoek waaronder K de y-as snijdt.
  b. Bewijs dat K symmetrisch is ten opzichte van het punt  (0, 1)
  c. Teken K en de bijbehorende raaklijnen in de eindpunten van K.
       
5. Twee personen A en B spelen een spel:  elk werpt éénmaal met een zuivere dobbelsteen.
De stochast X is het aantal ogen dat A werpt
De stochast Y is het aantal ogen dat B werpt
De stochast V wordt gedefinieerd door  V = | X - Y |
       
  a. Toon aan dat de eventualiteiten X = 3 en V = 0 onafhankelijk zijn.
  b. Bewijs dat de stochasten X en V niet onafhankelijk zijn.
  c. Toon aan dat de variantie van V gelijk is aan  665/324
  d. Het spel wordt een aantal keren onafhankelijk herhaald.
Na elk spel wordt de waarde van de stochast V genoteerd. Het gemiddelde van de waarden van V is de stochast W.
Hoe vaak moeten A en B het spel tenminste spelen opdat de standaardafwijking van W kleiner is dan 1/2 ?
       

 

 

UITWERKING
   
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten.
   
1.  
   
2.  
   
3.  
   
4.  
   
5.  
   
6.  
   
7.  
   
8.  
   
9.  
   
10.  
   
11.  
   
12.  
   
13.  
   
14.  
   
15.  
   
16.  
   
17.  
   
18.  
   
19.  
   
20.  
   
21.  
   
22.  
   
23.