© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. a. Het uitproduct van de eerste en de tweede vector heeft de kentallen:
-1 • 9 - 11 • 5  = -64
5 • 4 - 2 • 9  = 2
2 • 11 - 4 • -1 = 26

Het uitproduct van de tweede en de derde vector heeft de kentallen:
11 • -8 - 6 • 9 = -142
9 • -3 - 4 • -8 = 5
4 • 6 - 11 • -3 = 57

De kentallen van de een zijn niet een aantal maal die van de ander, dus deze vectoren hebben niet dezelfde richting.  De vectoren liggen daarom NIET in één vlak. 
       
  b. Het uitproduct van de eerste en de tweede vector heeft de kentallen:
3 • -8 - 2 • 7 = -38
7 • -5 - 11 • -8 = 53
11 • 2 - 5 • -3 = 37

Het uitproduct van de tweede en de derde vector heeft de kentallen:
2 • -9 - -8 • 12 = 78
-8 • 7 - - 5 • -9 = -101
-5 • 12 - 7 • 2 = -74
De kentallen van de een zijn niet een aantal maal die van de ander, dus deze vectoren hebben niet dezelfde richting.  De vectoren liggen daarom NIET in één vlak. 
       
  c. Het uitproduct van de eerste en de tweede vector heeft de kentallen:
29 • -7 - 8 • -16 = -75
-16 • 4 - 11 • -7 = 13
11 • 8 - 4 • 29 = -28

Het uitproduct van de tweede en de derde vector heeft de kentallen:
8 • 12 - -3 • -7 = 75
-7 • -5 - 4 • 12 = -13
4 • -3 - 8 • -5 = 28

De kentallen van de tweede zijn precies -1 • de kentallen van de eerste, dus de drie vectoren liggen WEL in één vlak.
       
2. a.
       
  b.
       
  c.
       
3. De drie vectoren zijn  AB en AD en AE  dus de inhoud is  bijv.  | AB • (AD × AE) |
 
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)