© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. (3i)2  =  -9  en dat is in het reële vlak het punt  (-9, 0)
(3 + 5i)2 = 9 + 30i - 25 = -16 + 30i  en dat is in het reële vlak het punt  (-16, 30)
(6 + 7i)2 = 36 + 84i - 49  = -13 + 84i  en dat is in het reële vlak het punt  (-13, 84)

De helling van de lijn door  (-9,0) en (-16, 30) is   (30 - 0)/(-16 - - 9) = 30/-7
De helling van de lijn door  (-9,0) en  (-13, 84) is  (84 - 0)/(-13 - - 9) = 84/-4

Die zijn niet gelijk dus de punten liggen niet op een rechte lijn.
       
2. Een getal in het complexe vlak op de lijn y = b  heeft de vorm  z = a +  bi  met b constant
Dan is  z2 = (a + bi)2 =  a2 - 2bia - b2  = (a2 - b2) + i(2ba)
In het reële vlak zijn dat de punten waarvoor  x =  a2 - b2  en  y  = 2ab  
De tweede geeft  a = y/2b  en dat kun je invullen in de eerste:    x = (y/2b)2 - b2   met b een constante.
Dat is gelijk aan de gegeven formule.
       
3. (2 + i)2 = 4 + 4i - 1 = 3 + 4i
(2 + 4i)2 = 4 + 16i - 16 =  -12 + 16i
(8 + i)2 =  64 + 16i - 1 = 63 + 16i
(8 + 4i)2 =  64 + 64i - 16 =  48 + 64i
       
 

       
4.

       
  a. Het oorspronkelijke gebied is het paarse gebied in de figuur hierboven.
       
  b. f(z) = z2   maakt de hoek dubbel zo groot en de afstand tot de oorsprong 22 = 4. Dat geeft het groene gebied in de figuur hierboven.
       
  c. f(z) = z3  maakt de hoek drie keer zo groot en de afstand tot de oorsprong 23 =  8. Dat geeft het oranje gebied in de figuur hierboven.
       
  d. Om een cirkel te worden moet de hoek 8 keer zo groot worden  (dan loopt het van π tot -π)
Dat zal de functie  f(z) = z8  zijn.
       
5. a. y = x2  geeft de punten  z = a + ia2   (-2 ≤ a ≤ 2)
z2 = (a + ia2)2 = a2 + 2ia3  - a4  =  (a2 - a4) + i(2a3)
mode seq
xT = T2 - T4
yT = 2T3
window  -2  ≤  T ≤ 2  geeft de grafiek hiernaast
 

       
  b. y = 1 geeft de punten  z = a + i 
z
3 = (a + i)3 = a3 + 3a2i - 3a2 - i 
z3 = (a3 - 3a2) + i(3a2 - 1)
mode seq
xT = T3 - 3T2
yT = 3T2 - 1

Dat geeft de grafiek hiernaast

       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)