© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. VC1 = I • Z
I = (0,0046 + 0,0182i) • ei100πt   en  Z = -1/iωC = -1/(i • 100p • 0,2 • 10-6) = -1/0,0000628i = 15915i
VC1 = (0,0046 + 0,0182i) • ei100πt • 15915i  =  (-289,66 + 73,21i) • ei100πt 
VC2 = V - VC1 = 220ei100πt  -  (-289,66 + 73,21i) • ei100πt   =  (509,66 - 73,21i) • ei100πt 
IC2 =  V • 1/Z = (509,66 - 73,21i) • ei100πt  • -i • 100π • 0,5 • 10-6   = (-0,115 -0,08i)ei100πt 
IC2 = (-0,115 - 0,08i) • cos(100πt + isin100πt)
De werkelijke stroom is het reλle deel:   I =  -0,115 • cos(100πt) + 0,08 • sin(100πt)
       
2. a. Z = R + iwL = 2000 + i • 100π • 4  = 2000 + 1260i
V = 220 • ei100πt
Dat geeft  I =  V • 1/Z =  220 • e100πt • (3,58 • 10-4  - 2,25 • 10-4i)
Het reλle deel daarvan is  I(t) = 0,08cos(100πt) + 0,05 • sin(100πt)
       
  b. De spoel en de condensator staan parallel. Voor de vervangingsweerstand daarvan geldt:
1/Z = 1/iw • 2   - iω • 1 • 10-6  met  ω = 100π
Dat geeft  1/Z = -0,0019i   dus  Z = 524,74i
Deze Z staat in serie met de weerstand van 10000Ω
Samen geeft dat vervangingsweerstand  Z =2000 + 524,74i
Dan is  I = V/Z = 220/(2000 + 524,74i)  = 0,10 - 0,03i
Om nu de werkelijke stroom te vinden moeten we nog vermenigvuldigen met ei100πt en daarna het reλle deel nemen.
Dat geeft  I(t) = 0,10cos(100
πt) + 0,03 • sin(100πt) 
       
  c. De spoel en de weerstand staan parallel. Voor de vervangingsweerstand daarvan geldt:
1/Z = 1/1200 + 1/iω  met  ω = 100π
Dat geeft  1/Z =  8,33 • 10-4 - 0,00318i   dus  Z = 76,97 + 294i
Dat staat samen in serie met de condensator.
Samen geeft dat een vervangingsweerstand van  -1/iω • 3 • 10-6  + 76,97 + 294i
Dat is  Z = 76,97 - 767,02i
Dan is  I = V/Z = 220/(76,97 - 767,02i)  = 0,028+ 0,284i
Om nu de werkelijke stroom te vinden moeten we nog vermenigvuldigen met ei100πt en daarna het reλle deel nemen.
Dat geeft  I(t) = 0,028cos(100
πt) - 0,284sin(100πt)
       
3. De normale stroom is  I = P/V = 120/220 = 0,545... ampιre
De "normale" ohmse weerstand is dan  R = 120/0,545 = 240 Ω
Met de spoel willen we de zelfde weerstand hebben:   | 0,545 | = V/| Z | = V/√(R² + (ωL)²) = 240/(√(240² + (ωL)²)
Dat geeft  √(2402 + (ωL)2 ) = 440
2402 + (ωL)2 = 193600
(ωL)2 = 136000
ωL = 368,78
ω = 2π • f = 2π • 50 = 314,15   dus  L = 1,174 Henry
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)