© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. a. e-1 + 2i  = e-1(cos2 + isin2) = -0,15 + 0,33i
e
2 + 2i = e2(cos2 + isin2) = -3,07 + 6,72i
e
2 + 6i = e2(cos6 + isin6) = 7,09 - 2,06i
e
-1 + 6i = e-1 (cos6 + isin6) = 0,35 - 0,10i
       
   

       
    De rode rechthoek verandert in de blauwe figuur. Horizontale lijnstukken worden delen van rechte lijnen door de oorsprong, verticale lijnstukken worden delen van cirkels (tegen de klok in als y in het origineel groter wordt).
       
  b. Het blauwe halve vlak  (x  <  2) verandert in het binnengebied van een cirkel met straal e2
       
   

       
  c. De blauwe strook links verandert in het rode vlakdeel rechts:
       
   

       
2. a. Het blauwe vlak tussen de hoeken 0,25π en 0,75π  wordt een horizontale strook tussen y = 0,25π en y = 0,75π
       
   

       
  b. De lijn y = 2x bestaat uit een stuk in het eerste kwadranten een stuk in het derde kwadrant.
Het deel in het eerste kwadrant verandert in een horizontale lijn op hoogte  tan-1(2) = 1,11 rad, dus de punten op hoogte  1,11i
Het deel in het derde kwadrant verandert in een  horizontale lijn  op hoogte  1,11 + π  en dat is  4,25i
(en verder natuurlijk nog alle horizontale lijnen op afstand 2π  daarvan)
       
   

       
3. z = r(cosφ + isinφ)
ez = er(cosφ + isinφ)  = ercosφeirsinφ  =  ercosφ • (cos(rsinφ) + isin(rsinφ)

Rez = ercosφ • cos(rsinφ)  en  Imz = ercosφsin(rsinφ)

mode par, en dan: 
X1T =  e^(rcos(T)) • cos(rsin(T))
Y1Te^(rcos(T)) • sin(rsin(T))
Neem voor r achtereenvolgens  0,5  en  1 en  2
       
4. a. tanφ = a  geeft  φ = tan-1a  dus de vergelijking is  y = tan-1a  
     
  b. De hoek is dan 3,25π en dat is hetzelfde als 1,25π  dus dat is de halve lijn  y = x  voor x < 0
       
5. a. Stel z = reiφ = r(cosφ + isinφ)   dan is  Imz = rsinφ = 1
Dan is  lnz = ln(reiφ) = lnr + iφ
Het reële deel daarvan is  lnr
Dat is negatief  als  r  <  1  maar dan kan nooit gelden dat  rsinφ = 1  want  sinφ is ook hoogstens gelijk aan 1.
Dus het reële deel van  lnz  is altijd > 0  dus ligt lnz altijd rechts van de y-as.
       
  b. Als Imz = 1 dan  ligt z op de lijn (in het reële vlak)  y = 1.
Als nu ook nog  x naar oneindig gaat (heel ver naar rechts) dan gaat de hoek φ  naar nul.
Dat betekent dat   lnz = ln(reij) = lnr + iφ  een imaginair deel heeft dat naar nul gaat, dus dat beeld gaat naar de x-as.
       
  c. Zie vraag b)
Nu gaat  de hoek φ  naar π, dus gaat het imaginaire deel van lnz naar π, dus dat wordt de lijn y = π.
       
  d. z = i  geeft  lnz = lni = ln(e0,5πi) = 0,5πi  
       
  e.
       
    op de GR:
Imz = 1  geeft  rsinφ = 1  dus  r = 1/sinφ
lnz = lnr + iφ  geeft dan  lnz = ln(1/sinφ) + iφ

mode par  en dan   xT = ln(1/sin(T))  en  yT = T  geeft de gevraagde beeldpunten.
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)