© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. Van de 124 staken er 62 hun hand op omdat ze 1 in gedachten hadden
Dus van de overige 62 staken er 100 - 62 = 38 hun hand op.
Dat is  38/62 • 100% = 61,3%
       
2. a. Van de 120 hebben er 20 de eerste vraag beantwoord en 100 de tweede vraag.
Als p % wel eens zwart werkt, dan geldt dus  20p zegt JA op de eerste vraag en  100(1 - p) zegt JA op de tweede vraag
Dus 20p + 100(1 - p) = 85
20p + 100 - 100p = 85
80p = 15
p
= 15/80  en dat is 18,75% 
       
  b. Dezelfde berekening als bij vraag a, maar nu met letters;
Van de  N mensen hebben  pN de eerste vraag beantwoord en  (1-p)N de tweede
Dus hebben  PpN op de eerste vraag JA geantwoord en  (1 - P)(1 - p)N  op de tweede vraag JA
Samen is dat  PpN + (1 - P)(1 - p)N
Het aandeel Ja-zeggers  is dan   J = Pp + (1 - P)(1 - p)
J = Pp + 1 - P - p + Pp
J - 1 + p = Pp + Pp - P
J - 1 + p = 2Pp - P
J - 1 + p = P(2p - 1)
P =  (J - 1 + p)/(2p - 1)  
       
3. 20 mensen zeggen JA omdat ze KOP gooiden
Op de tweede vraag zeggen 0,45 • 20 = 9 mensen JA
In totaal zeiden dus 20 + 9 = 29 mensen JA
       
4. In groep 1 zeggen 270 mensen  JA op onbenullige vragen. Dat waren er 30 • 20 = 600 vragen
Kennelijk worden de onbenullige vragen in   270/600 = 0,45-ste deel van de gevallen met JA beantwoord.
Van de 40 deelnemers in groep 2 verwacht je dus 40 • 20 • 0,45  = 360 keer JA op de onbenullige vragen.
Het waren er 385, dus 25 keer is JA op de gevoelige vraag geantwoord.
Dat was van de 40 mensen dus dat is  25/40 • 100% = 62,5%
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)