© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. Omdat de bissectrices van een driehoek elkaar in één punt snijden, en omdat BE en AE twee van die bissectrices zijn, is ME de derde bissectrice.

Dus ∠CME = ∠DME

CM = DM  (straal cirkel)
ME = ME
Dus de driehoeken MCE en MDE zijn gelijkvormig (ZZH)
Dus is CE = DE
       
2.

       
  De raaklijnen staan loodrecht op SN en SM dus zijn hoogtelijnen van driehoek SMN
k staat loodrecht op MN dus is ook een hoogtelijn van SMN
De hoogtelijnen van een driehoek gaan door één punt.
       
3. ∠ASD  = ∠CSE  (overstaande hoeken)

∠ASD + ∠SAD = 90º  (hoekensom driehoek ASD)
∠CES + ∠CAE = 90º   (hoekensom driehoek ACE
∠CAE = ∠SAD  (bissectrice)

Dus ∠CSE = ∠CES
Dan is driehoek CSE gelijkbenig en is CS = CE
       
4. Het snijpunt van BD en AC is M.
Dat is het midden van  BD  (eigenschap parallellogram).
Dus is ME een zwaartelijn van driehoek EBD.

MA = 1/2AC = MC  (eigenschap parallellogram)
dus MC = 1/2CE
MC : CE = 1 : 2

Dus is C het zwaartepunt want de zwaartelijnen van een driehoek snijden elkaar in stukken die zich verhouden als 1 : 2.
       
5. LM is zwaartelijn in CKL dus opp CML = opp KLM = 1
CL is zwaartelijn in CMB dus opp CML = opp CLB = 1

Op dezelfde manier zie je hiernaast zeven driehoekjes met allemaal oppervlakte 1.

De oppervlakte is dus 7.

       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)