© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. a. x = cos6t
x
' = 6cos5t • -sint

y
= sin6t
y
' = 6sin5t • cost
       
   
       
  b. -tan4 t = -9
tan4t = 9
tant = 91/4 = 3
t = 1/3π   t = 11/3π   naar die laatste valt af, want t moet tussen 0 en 1/2π
t =
1/3π  geeft  x = cos6t = (1/2)6 = 1/64  en  y = sin6t = (1/23)6 = 27/64  dus  P = (1/64, 27/64)
       
2a. x = 0   geeft   2sin2t = 0
sin2t = 0
2t = 0 + k2π 2t = π + k2π
t
= 0  ∨  t = 1/2π + kπ 
t
= 0 is de oorsprong,  t = 1/2π en t = -1/2π  zijn de gezochte punten.
t1/2π  geeft  y = 3/4π2

x ' =  4cos(2t)  dus  x'(±1/2π) = -4
y' = 6t  dus  y'(±1/2π) = ±3π
De helling van kromme K is gelijk aan  y'/x' = ±3/4π

De lijn y = -3/4πx + 3/4π2  snijdt de x-as als 
  -3/4πx + 3/4π2 = 0
πx = π2
x = π
De basis van de driehoek heeft dus breedte 2π, en de hoogte is  3/4π2
De oppervlakte is dan  3/4π3
       
2b. y = p geeft twee waarden van t die elkaars tegengestelde zijn.
Dan is  AB = 2sin(2t) - 2sin(-2t) = 2
sin(2t) - sin(-2t) = 1
2sin(2t) = 1
sin(2t) = 1/2
2t = 1/6π + k2π   ∨  2t = 5/6π + k2π
t = 1/12π + kπ   ∨   t = 5/12π + kπ
Dan is y = 3/144π2  of  y = 75/144π2
       
3. a. sint • cost = 1/4
1/2sin(2t) = 1/4
sin(2t) = 1/2
2t = 1/6π + k2π  ∨  2t = 5/6π + k2π
t = 1/12π + kπ  ∨  t = 5/12π + kπ
tussen 0 en 2π zijn dat   1/12π, 5/12π, 13/12π, 17/12π 
       
  b. P gaat door de oorsprong als cost = 0
Dat is bij t = 1/2π  en t = 3/2π

x ' = -sint
y
' = costcost - sintsint

bij t = 1/2π  geeft dat  x' = -1 en y ' = -1
bij t = 3/2π  geeft dat  x' = 1 en y' = -1 
De hoek is  90º  (kun je met een schetsje snel zien)
       
4. x ' = 3cos2t • -sint
y
' = 3sin2t • cost
rc = y'/x' = -sint/cost
raaklijn:   sin3t = -sint/cost
cos3t + b
b = sint
B =
(0, sint)

0 = -sint/cost
x + sint
x =
cosdus  A = (cost, 0)

AB =
√(sin2t + cos2t) = 1
       
5. a. x ' = 2t  en  y ' = 1
Dus de helling van de parabool is  y'/x' = 1/2t
Omdat A = (a , a) = (t2, t)   is  t = a
Dus de helling van de parabool in A is  1/2√a

De helling van MA is  (0 - √a)/(r - a)  

Als MA loodrecht op de parabool staat moeten de hellingen met elkaar vermenigvuldigd -1 zijn.
1/2√a -√a/(r - a)  =  -1
1/2(r - a) = 1
2(r - a) = 1
r - a1/2
a = r - 1/2
       
  b. Noem de projectie van A op de x-as punt P
De driehoek APM  heeft zijden:
AP = √a
PM
= 0,5 (zie vorige vraag)
AM
= 0,5a + 0,25  (want MA = 0,5r  als A het midden van MB is)
In deze driehoek geldt natuurlijk Pythagoras:
(0,5a + 0,25)2 = (√a)2 + 0,52 
0,25a2 + 0,25a + 0,0625 = a + 0,25
0,25a2 - 0,75a - 0,1875 = 0
a2 - 3a - 0,75 = 0
a = (3 ± √12)/2 = 3/2 ± √3
a is positief dus a3/2 + √3
dan is r = a + 1/2 = 2 + √3
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)