© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. a. WEL periodiek.
maximum is 7, minimum is 1, dus de evenwichtslijn is y = 4
de amplitude is dan 3
de grafiek snijdt de evenwichtslijn bijv. bij x = 0 en x = 6 dus de periode is 6.
       
  b. WEL periodiek
maximum is 3, minimum is -6, dus de evenwichtslijn is y = -11/2
de amplitude is dan 41/2
de grafiek heeft toppen bij x = 1,5 en x = 5,5 dus de periode is 4
 
       
  c. NIET periodiek.  
       
  d. WEL periodiek
de evenwichtslijn is y = 0
de amplitude is 71/2
de periode is 18
 
       
2. a. de top is +110 en het minimum is -160, dus de evenwichtslijn is -20 (het gemiddelde daarvan)
de amplitude is dan 130
tussen 17:15 en 11:00 uur zitten 61/4 uur, en dat is een halve periode.
de periode is dus 121/2 uur
       
  b. hoogwater is om  de 121/2 uur:
6 april 11:00
6 april 23:30
7 april 12:00
8 april  00:30
8 april 13:00
9 april 1:30
9 april 14:00
10 april 2:00  en dat is voor het eerst op 10 april.
 
       
3. a. de periode wordt kleiner; een omwenteling duurt korter  
       
  b. de amplitude: de slak komt minder ver van het midden (de evenwichtslijn) af.  
       
  c. de evenwichtslijn: de grafiek gaat in zijn geheel opzij  
       
  d. geen van drieën!!  
       
4. een laagste punt ligt vlak voor 0,4 en ook vlak voor 2,7
daartussen zitten 2,3 seconden en daarin vallen 3 periodes
een periode is dus 2,3/3 = 0,77 seconden
dan vallen er 60/0,77 = 78 periodes in een minuut, dus het hart klopt met 78 slagen per minuut
       
5. a.  
       
    de periode is de omtrek van het wiel en die is 2π • 28 = 176  
       
  b. De snelheid heeft geen enkele invloed: de grafiek blijft precies gelijk, wordt alleen sneller "doorlopen"
       
  c. als het wiel kleiner/groter wordt, komt de as lager/hoger boven de weg, dus de evenwichtslijn wordt lager/hoger
als het wiel kleiner/groter wordt, wijkt het minder/meer van het midden af, dus wordt de amplitude kleiner/groter
als het wiel kleiner/groter wordt, wordt een omwenteling ook kleiner/groter, dus wordt de periode kleiner/groter.
       
6. a. tussen 1755 en 1976 zit een tijd van 221 jaar, en daarin vallen 20 perioden.
één periode is dan 221/20 = 11 jaar
       
  b. 1 begint bij 1755, 17 begint bij 1934, dus dat is een periode van 179 jaar  
       
  c. het laatste maximum was in 1971
als de periode 11 jaar is, geeft dat maxima in 1982, en dan in 1993.
Dat laatste is het eerste maximum na 1986.
       
7. a. De periode is de horizontale afstand waarover de grafiek zich herhaalt en dat is hier ongeveer  3.5 uur.
       
  b. De evenwichtslijn gaat door bijv.  (0, 37)  en  (11, 37.3)
hellinggetal is dan  0,3/11 = 0,027
beginpunt is (0, 37)
vergelijking  T = 0,027t + 37
       
  c. Tabel voor de evenwichtslijn:  
   
t 0 3,5 7 10,5 14 17,5 21 24,5 28 ..... 112
T 37 37,095 37,189 37,284 37,378 37,473 36,576 37,662 37,756 .... 40
    Dus bij t = 112 uur komt de temperatuur het eerst boven de 40 C  
       
  d. Y1 = 0,084X3 - 0,39X2 + 0,46X + 37
Y2 = 37,1
intersect geeft  t = 1,472  en  t =  0,280
Dat is  88,3 minuten en 16,8 minuten en daartussen ligt  71,5 minuten
       
8. a. evenwichtslijn is  y = 18
amplitude is  15
periode is 1 uur
beginpunt bovenaan.
       
  b. evenwichtslijn is y = 18
amplitude is 10
periode is 12 uur
beginpunt onderaan.
       
   

       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)