© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. a. 0,75T = 0,5.
Y1 = 0,75^X  en  Y2 = 0,5  en dan intersect geeft  T = 2,41
       
  b. 0,1T = 0,5
Y1 = 0,1^X  en  Y2 = 0,5  en dan intersect geeft  T = 0,3
 
       
  c. 0,998T = 0,5.
Y1 = 0,998^X  en  Y2 = 0,5  en dan intersect geeft  T = 346
 
       
  d. met g = 1,05 zal de hoeveelheid niet halveren, maar juist toenemen.
Je zou kunnen spreken van een negatieve halveringstijd:  1,05T = 0,5  geeft  T = -14,2
       
2. a. g5 = 0,5  ⇒   g = 0,51/5 = 0,87  
       
  b. g12,8 = 2  ⇒  g = 21/12,8 = 1,056  
       
3. goudT = 0,5
gnieuw2T = 0,5  maar  gnieuw2T = (gnieuw2)T   
dus moet gelden   gnieuw2 = goud  
om gnieuw krijgen moet je dus de wortel van goud nemen.
       
4. a. g24400 = 0,5   geeft  g = 0,51/24400 = 0,9999716
om 10% te krijgen moet gelden  gx = 0,10,  dus  0,9999716x = 0,10
Y1 = 0,9999716^X  en  Y2 = 0,10  en dan intersect geeft  t = 81000 jaar
 
       
  b. 0,9999716100 = 0,997 
er blijft 99,7% over, dus de afname is 0,3%
 
       
5. halveringsdikte 60  betekent  g60 = 0,5 ⇒  g = 0,51/60 = 0,98851 en dat is de groeifactor per mm dikte.
0,01 = 0,98851x  moet gelden als 1% wordt doorgelaten.
Y1 = 0,01  en  Y2 = 0,98851^X  en dan intersect geeft X = 398 mm dikte
       
6. a. De halfwaardetijd van Jodium-181 is 8 dagen, dus  g8 = 0,5
Daaruit volgt  g = 0,51/8 = 0,917
Omdat de beginhoeveelheid tien keer te groot is, moet er gewacht worden tot er nog maar 10% van over is.
0,10 = 0,917t
Y1 = 0,10  en  Y2 = 0,917^X  en dan intersect geeft  X = 26,6 dagen
       
  b. Cesium-137 heeft een halfwaardetijs van 30 jaar, dus  g30 = 0,5
Daaruit volgt  g = 0,51/30= 0,9772  (groeifactor per jaar)
1995  was  t = 9  (t = 0 is moment van ontploffing)
Dus geldt 6800 = B • 0,97729 
6800 = B • 0,813
B = 8370 Bq/kg
       
7. a. Voor halveren moet gelden:  2-d/1.39  = 0,5
2-d/1.39  = 2-1
-d
/1,39  = -1
d = 1,39 mm
 
       
  b. 2-d/1.39  = (2-1/1.39)d   en  g = 2-1/1.39 = 0,6073  
       
  c. Als B = 100%  dan geldt:   y = 100 • 0,60736 = 5,02
Er blijft 5% van de 100% over
 
       
  d. halfwaardetijd 5,27 jaar betekent  g5,27 = 0,5  g = 0,51/5,27 = 0,8768
3 • 1016 = 5 • 1016 • 0,8768t    betekent dat  0,8768t = 0,6
Y1 = 0,8768^X  en  Y2 = 0,6  en dan intersect levert  X = 3,9 jaar
       
8. a. Als elke graad temperatuurverlaging de tijd waarin de bacterie zich deelt  met 30% verhoogt, dan wordt die tijd elke graad met 1,3 vermenigvuldigd.
Van kamertemperatuur naar koelkasttemperatuur is 15ºC verschil.
20 • 1,315 = 1023,7 minuten en dat is 1023,7/60 = 17,06 uur  dus dat klopt inderdaad
       
  b. delen kost 17 uur en dan zijn er dubbel zoveel, dus  g17 = 2 ⇒  g = 21/17 = 1,0416  (per uur)
1000000 = 10 • 1,0416t
Y1 = 1000000  en  Y2 = 10 * 1,0416^X  en dan intersect geeft  t = 282,5 uur
       
  c. delen kost 20 minuten en dan zijn er dubbel zoveel, dus g20 = 2  ⇒  g = 21/20 = 1,0326  (per minuut)
1000000 = 10 • 1,0326t
Y1 = 1000000  en  Y2 = 10 * 1,0326^X  en dan intersect geeft  t = 359 minuten en dat is ongeveer 6 uur
       
9. a. De verdubbelingstijd V is bij 42º groter dan bij 40º ,
dus het duurt langer voordat het verdubbelt,
dus de groei is minder sterk bij 42º dan bij 40º
       
  b. De groei is het sterkst als V het kleinst is, en dat is als de noemer het grootst is.
-T2 + 75T - 1350 is een bergparabool met de top bij  -75/-2 = 37,5ºC
Dus bij 37,5ºC is de groei het sterkst.
       
  c. Zonder middel geldt  V = 16,9/(-352 + 75 • 35 - 1350) = 0,338
Verdubbelingstijd 0,338 betekent  g0,338 = 2   g = 21/0,338 = 7,7736
Dat zou een eindhoeveelheid geven van   y = 242 • 7,77361= 1881  bacteriën
dat scheelt  1881 - 1547 = 334 bacteriën en dat is  334/1881 • 100% = 17,8%
Het wijkt inderdaad meer dan 10% af van de verwachte hoeveelheid.
       
10. a. De formule moet kloppen met  (30, 366)  en  (70, 380)
380/366 = 1,038  en dat is  g4 (periodes van 10 jaar)  dus  g = 1,0381/4 = 1,0094
(30, 366) invullen:  366 = B • 1,00943  =  B • 1,0286  dus  B = 366/1,0286 = 355,8  
Dat geeft de formule  C = 355,8 • 1,0094t
       
  b. verdubbelingstijd 5,7666 betekent  g5,7666 = 2  ⇒  g = 21/5,7666 = 1,1277
een toename van 7,3% betekent factor  1,073
een toename van  5,1% betekent factor 1,051
samen is dat factor  1,073 • 1,051 = 1,1277  en dat klopt inderdaad.
       
  c.

jaar

1880

1890

1920

1960

1970

ΔT

0,010

0,014

0,038

0,148

0,207

 
       
    de factoren voor ΔT per 10 jaar zijn:
0,014/0,010 = 1,4
0,038/0,014 = 2,714  maar dat is  g3  dus  g = 1,71421/3 = 1,4
0,148/0,038 = 3,895  maar dat is g4  dus  g = 3,8951/4 = 1,4
0,207/0,148 = 1,4
Die factoren zijn allemaal ongeveer gelijk aan 1,4 dus de toename is exponentieel.
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)