© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

Meer van hetzelfde....
       
1. Bij de Nederlandse Munt worden euromunten gemaakt. De doorsnede van zo'n munt is 22,5 mm.
Omdat zo'n munt in allerlei automaten moet passen mag die diameter niet teveel afwijken. Als er meer dan 2% van de munten van een dagproductie teveel afwijkt moet de machine opnieuw worden afgesteld
     
  a Op een dag blijkt dat er uit een steekproef van 1320 munten er 36 teveel afwijken. Moet men daaruit concluderen dat er in de totale dagproductie meer dan 2% teveel afwijkt?  
Neem een significantieniveau van  5%
       
  b Op een andere dag is er een steekproef van 1750 munten. Bij hoeveel afwijkende munten zal men (met een significantieniveau van 5%) concluderen dat de machine opnieuw moet worden afgesteld?
       
2. Als een bepaalde besmettelijke ziekte teveel voorkomt dan dreigt er een epidemie te ontstaan. De Inspectie van de Volksgezondheid heeft bepaald dat er een algeheel bevolkingsonderzoek moet worden uitgevoerd zodra 5% of meer van de bevolking aan de ziekte lijdt. Degenen die aan de ziekte lijden kunnen dan worden behandeld.
       
  a. Bij een onderzoek van 2240 mensen blijken er 131 aan de ziekte te lijden.  Men besluit geen bevolkingsonderzoek te houden. 
Is dat terecht?  Neem een significantieniveau van 5%
       
  b. Er wordt een onderzoek onder 2800 mensen gedaan.
Bij welke aantallen ziektegevallen in dit onderzoek  mag men concluderen dat meer dan  5% aan de ziekte lijdt? Neem 
α = 0,10
       
3. In de laatste coronamaanden is het natuurlijk er interessant om te bekijken hoe goed  online lessen werken. Daarom krijgt een deelgroep van 23 eerstejaarsstudenten van de Hanzehogeschool over een periode van 12 weken alleen maar online lessen. De rest volgt "normale" lessen.
Na die 12 weken behalen de "normale" studenten op het tentamen over de stof van deze periode een cijfer dat normaal verdeeld is met gemiddelde 6,6 en standaardafwijking  2,2.
De online-studenten blijken gemiddeld een 6,0  te halen.
       
  a. Mag daaruit geconcludeerd worden (met een significantieniveau van 5%)  dat de online studenten significant slechter scoren?
       
  b. Hoe groot zou de groep online-studenten moeten zijn als er bij een gemiddelde cijfer van 6,0 inderdaad geconcludeerd zou mogen worden dat de online studenten significant  slechter scoren? (a = 0,05)
       
4. Een AH-winkeleigenaar weet uit ervaring dat niet teveel van zijn klanten ontevreden moeten zijn over de kassabediening. Als het aantal ontevreden klanten meer dan 7% wordt, dan zal hij tot actie moeten overgaan om de kassaomstandigheden te verbeteren.
       
  a. In een wekelijkse enquête in november reageren van de 620 klanten er 52 ontevreden. Moet de winkeleigenaar dan tot actie overgaan of niet?
Neem een significantieniveau van 10%
       
  b. Als de eigenaar een onderzoek onder maar liefst  2100 mensen zou doen, bij welke aantallen ontevreden mensen  zou hij dan (met  α = 0,05)  tot actie moeten overgaan?
       
5. De gemiddelde score op het CE  Engels is normaal gesproken 59 punten, met een standaardafwijking van 21 punten.
Vorig jaar hebben de eindexamenleerlingen door corona geen CE hoeven te doen. Toch heeft een testgroep van 146 leerlingen alsnog het CE Engels gemaakt.
 
Hun score bleek gemiddeld gelijk te zijn aan 57 punten.
Neem in deze opgave een significantieniveau van 10%
       
  a. Mag uit deze test worden geconcludeerd dat de gemiddelde score onder  de leerlingen dit jaar significant lager zou zijn dan normaal
       
  b. Hoe groot zou de testgroep moeten zijn om met een gemiddelde score van 57 punten te mogen concluderen dat de scores significant lager zijn?
       
6. Op de eerste hulp van een ziekenhuis is het vrij druk. Het duurt gemiddeld 24,0  minuten voordat je aan de beurt bent. Daarvan is de standaardafwijking  5,5 minuten.
Daarom probeert men een nieuwe aanpak, waarbij binnenkomende  mensen worden voorgesorteerd op leeftijd.
Met deze nieuwe aanpak blijkt bij een test onder 75 mensen dat de gemiddelde tijd voordat je aan de beurt bent gelijk is aan 22,9 minuten.   
       
  a. Kan uit deze metingen  met een significantieniveau van 5% worden geconcludeerd dat deze nieuwe aanpak beter is? 
       
  b. Hoe groot had de steekproef moeten zijn als er bij een gemeten gemiddelde wachttijd van 23,2 minuten wel  geconcludeerd zou kunnen worden dat de wachttijd is afgenomen?  (met α = 0,05)
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)