|   | 
				
				 © h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
		  | 
			 
		 
		 
		 | 
    
    
      | 
		Meer opgaven | 
      
		  | 
    
    
      
		  | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      
		  | 
      
		
		Hieronder staan van een grote groep atleten de resultaten van de 
		onderdelen speerwerpen en discuswerpen. De afstanden zijn in meters | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		 
		   | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      a. | 
      Op welk onderdeel was 
		de gemiddelde afstand het grootst? Leg uit! | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      b. | 
      Op welk onderdeel was 
		de standaardafwijking het grootst? Leg uit! | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      c. | 
      Hoeveel procent van 
		de atleten had met de discus minstens 10 meter minder dan met de speer? | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      
		  | 
      Een gewichtheffer 
		traint 4 dagen per week in de sportschool. omdat hij een pasje heeft 
		waarmee hij kan binnenkomen en ook weer weggaan weet hij dus elke keer 
		precies van hoe laat toe hoe laat hij in de sportschool is geweest. 
		Echter al die tijd is geen pure trainingstijd. Hij moet eerst omkleden, 
		dan een warming-up doen. Daarna vindt de werkelijke training plaats en 
		na afloop daarvan moet hij ook weer een cooling-down doen en douchen en 
		omkleden. 
		 
		In het onderstaande actiediagram zie je een actiediagram dat weergeeft 
		hoeveel tijd de sporter bij een bepaalde training in de sportschool 
		doorbracht en hoe lang de werkelijke trainingstijd was. | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		 
		   | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		De sporter heeft een groot aantal van zijn actiediagrammen geanalyseerd. 
		Hij heeft onder anderen gezocht naar een verband tussen het tijdstip van 
		binnenkomst in de sportschool Tin
			en het tijdstip van verlaten van de 
		sportschool  
			Tuit
			. Daartoe zijn 
			Tin
			en 
			Tuit
			weergegeven in een spreidingsdiagram. 
			Zie de volgende figuur. | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		 
		   | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      a. | 
      
			
			Geef in de figuur aan welk punt 
			in het spreidingsdiagram afkomstig is van het actiediagram van 
		de sporter in de eerste figuur. | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      b. | 
      
			
			Van deze sporter is de spreidingsbreedte van
			Tuit
		… keer zo groot als de spreidingsbreedte 
			van Tin
		. 
		Bereken welk getal er op de puntjes moet staan. Geef 
			je antwoord in één decimaal. | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
			
			 Op grond van het spreidingsdiagram trekt de sporter de volgende twee conclusies: 
			I:   Er lijkt bij hem een 
			verband te zijn tussen  
			Tin
			en 
			Tuit
			. 
			II:  De verdeling van de tijdstippen 
			Tin
			lijkt bij hem niet op een 
			normale verdeling. | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      c. | 
      
			
			Geef bij elke conclusie een geldig argument dat de sporter gebruikt zouden kunnen hebben ter onderbouwing van die 
			conclusie. | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
			
			Zoals we hierboven al zagen is niet alle tijd die in de sportschool 
		wordt doorgebracht echte trainingstijd. Bij deze sporter is gebleken dat 
		hij om minstens 1 uur echte trainingstijd te hebben, minstens 1,5 uur 
		in de sportschool moet doorbrengen. | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      d. | 
      
			
			Bepaal met het spreidingsdiagram hoeveel trainingen de sporter 
		minder dan 1 uur echte trainingstijd heeft gehad. | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      
		  | 
      De meeste goede 
		IQ-tests bestaan uit meerdere onderdelen waarvoor een aparte score 
		gehaald kan worden. Van 50 IQ-tests staan hieronder de scores die door 
		de deelnemers zijn gehaald op de onderdelen "taalvaardigheid" en 
		"ruimtelijk inzicht". Elke stip geeft één deelnemer weer. | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      
		 
		   | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
      Bij het 
		spreidingsdiagram worden de volgende uitspraken gedaan over de 
		resultaten van deze 50 IQ-teste: | 
    
    
      |   | 
      I. | 
      Meer dan 85% van de 
		deelnemers had een score op ruimtelijk inzicht onder de 70. | 
    
    
      |   | 
      II. | 
      De mediaan van de 
		scores op taalvaardigheid is ongeveer 55. | 
    
    
      |   | 
      III. | 
      De drie hoogste 
		scoren op de taalvaardigheid zijn ook de drie hoogste scoren op 
		ruimtelijk inzicht. | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      | 
		  | 
      Onderzoek van 
			elke uitspraak of deze juist is of onjuist. | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
        | 
        | 
      
		
		  | 
    
    
      | 
				 © h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
		  |