Bewijzen van de eigenschappen van even en oneven functies.
       
In als de bewijzen hieronder is e steeds een even functie en o een oneven functie.
De basisgegevens, waar alle bewijzen op zijn gebaseerd, zijn daarom:
       
e(-x) = e(x)
o(-x) = -o(x)
       
Elke keer is bij de letter (B) één van deze twee basisregels gebruikt.
       
1. even + even = even.
  stel  f(x) = e1(x) + e2(x)
dan is  f(-x) = e1(-x) + e2(-x) = (B) = e1(x) + e2(x) = f(x)
       
2. oneven + oneven = oneven
  stel  f(x) = o1(x) + o2(x)
dan is  f(-x) = o1(-x) + o2(-x) = (B) = -o1(x) + -o2(x) = -(o1(x) + o2(x)) = -f(x)
       
4.  even • even = even
  stel f(x) = e1(x) • e2(x)
dan is f(-x) = e1(-x) • e2(-x) = (B)e1(x) • e2(x) = f(x)
       
5. even • oneven = oneven
  stel f(x) = e(x) • o(x)
dan is f(-x) = e(-x) • o(-x) = (B) = e(x) • -o(x) = -( e(x) • o(x) ) = - f(x)
       
6. oneven • oneven = even
  stel f(x) = o1(x) • o2(x)
dan is f(-x) = o1(-x) • o2(-x) = (B) = -o1(x) • -o2(x) =  o1(x) • o2(x) ) = f(x)
       
7.  even(oneven) = even
  stel f(x) = e(o(x))
dan is  f(-x) = e(o(-x)) = (B) = e(-o(x)) = (B) = e(o(x)) = f(x)
       
8.  oneven(oneven) = oneven
  stel f(x) = o1(o2(x))
dan is  f(-x) = o1(o2(-x)) = (B) = o1(-o2(x)) = (B) =-o1(o2(x)) = - f(x)
       
9.  oneven(even) = even
  stel f(x) = o(e(x))
dan is  f(-x) = o(e(-x)) = (B) = o(e(x)) = f(x)
       
10.  even(even) = even
  stel f(x) = e1(e2(x))
dan is  f(-x) = e1(e2(-x)) = (B) = e1(e2(x)) = f(x)