OPGAVEN
1. Vaas A heeft vier ballen genummerd 1 tm 4, vaas B heeft 6 ballen genummerd 1 tm 6.
Trek uit elke vaas een bal.
Hoe groot is de kans dat de bal uit B een hoger nummer heeft dan die uit A?
2. Gooi met twee dobbelstenen.
Hoe groot is de kans dat het verschil tussen de aantallen ogen kleiner is dan 3?

OPLOSSING
1. Zie het roosterdiagram hiernaast.
Bij 14 van de 24 mogelijkheden heeft B een hoger nummer.
De kans is dus  14/24
  Vaas B
1 2 3 4 5 6
v
a
a
s

A
1 * B B B B B
2 A * B B B B
3 A A * B B B
4 A A A * B B
2. Zie het roosterdiagram hiernaast
Op de kruising staat het verschil van de ogen.
Er zijn 24 manieren van de 36
De kans is dus  24/36
 

eerste steen

t
w
e
e
d
e

 

  1 2 3 4 5 6
1 0 1 2 3 4 5
2 1 0 1 2 3 4
3 2 1 0 1 2 3
4 3 2 1 0 1 2
5 4 3 2 1 0 1
6 5 4 3 2 1 0