Betrouwbaarheidsintervallen
Als je een steekproef neemt uit een grote populatie, en je meet het percentage ergens van, dan heb je met twee getallen te maken:
1.	De populatieproportie. Dat is het werkelijke percentage in de hele populatie. Maar dat weet je niet.
2.	De steekproefproportie. Dat is het door jou gemeten percentage in je steekproef.
Als je een steekproefproportie p hebt gemeten, dan kun je een schatting maken voor de populatieproportie.  Dat gaat met een betrouwbaarheidsinterval.
Eerst bereken je de standaarddeviatie σ met de formule:
Daarin is p de gemeten proportie (let op: een getal tussen 0 en 1, dus geen percentage!) , en n de grootte van je steekproef. Daarmee kun je twee betrouwbaarheidsintervallen maken:
1 2.	Het 68%-betrouwbaarheidsinterval  [p - σ, p + σ] Het 95% betrouwbaarheidsinterval   [p - 2σ, p + 2σ]
Dat betekent dat je met 68% betrouwbaarheid mag stellen dat het werkelijke populatiegemiddelde in het eerste interval zal liggen en met 95 % in het tweede.