HAVO WA, 2018 - I

 

Brandgevaar.
       

In de zomer kan in natuurgebieden met veel bos gemakkelijk brand ontstaan. Het risico op bosbrand wordt vooral bepaald door de temperatuur van de lucht en door de hoeveelheid vocht in de lucht.
Om het risico op bosbrand goed in beeld te krijgen, wordt gebruikgemaakt van een brandgevaarindex.

In Scandinavië gebruikt men als brandgevaarindex de Angström Index, die wordt berekend met de volgende formule

       

       

Hierin is IA de Angström Index, V de relatieve luchtvochtigheid in procenten en T de temperatuur in ºC. De relatieve luchtvochtigheid V geeft de hoeveelheid vocht in de lucht aan ten opzichte van de hoeveelheid vocht die de lucht maximaal kan bevatten. De relatieve luchtvochtigheid kan niet meer dan 100% zijn.

       

3p.

1.

Bereken de minimale en de maximale waarde van de Angström Index bij een temperatuur van 24 °C.

       

Hoe lager de waarde van IA , hoe groter het risico op bosbrand. In de volgende tabel kun je zien hoe de waarden van IA worden vertaald naar het risico op bosbrand.

       
IA risico op bosbrand
4 of groter zeer klein
van 2,5 tot 4 klein
van 2 tot 2,5 groot
kleiner dan 2 zeer groot
       
Op een bepaalde zomerdag is de relatieve luchtvochtigheid 35%.
       

5p.

2.

Bereken bij welke temperaturen er op deze dag sprake is van een zeer groot risico op bosbrand.

       

Als de temperatuur constant is, dan neemt het risico op bosbrand toe als de relatieve luchtvochtigheid afneemt.

       

3p.

3.

Beredeneer zonder getallenvoorbeelden dat de formule hiermee in overeenstemming is.

       

Een andere index voor brandgevaar is de Chandler Burning Index IC , die in Noord-Amerika wordt gebruikt. Deze wordt berekend met de volgende formule:

       
IC = (216 - 2,84V + 1,12T) • 0,97V
       

Ook in deze formule is V de relatieve luchtvochtigheid in procenten en T de temperatuur in ºC.

Als de relatieve luchtvochtigheid bekend is, dan is de formule van IC te herleiden tot de vorm IC = a T +  b , waarbij a en b getallen zijn.

       

4p.

4.

Geef deze herleiding voor het geval dat de relatieve luchtvochtigheid 43% is. Rond de waarden van a en b af op twee decimalen.

       

In de volgende tabel kun je zien hoe de waarden van IC worden vertaald naar het risico op bosbrand.

       
IC risico op bosbrand
kleiner dan 50 zeer klein
van 50 tot 75 klein
van 75 tot 90 groot
90 of groter zeer groot
       

De Angström Index en de Chandler Burning Index proberen beide het risico op bosbrand zo goed mogelijk weer te geven. Toch zijn er situaties waarin het risico volgens de ene index groot is en volgens de andere juist klein. Wellicht zijn er zelfs situaties waarin het risico op bosbrand volgens de Angström Index zeer groot is en volgens de Chandler Burning Index zeer klein.

Een brandgevaarexpert onderzoekt of er zo’n situatie mogelijk is bij een temperatuur van 25 °C. Bij deze temperatuur kan de Angström Index geschreven worden als

       
IA = 0,05V + 0,2
       
De Chandler Burning Index kan bij 25 ºC geschreven worden als
       
IC = (244 - 2,84V) • 0,87V
       

De expert berekent met behulp van deze formules voor verschillende relatieve luchtvochtigheden het risico op bosbrand.

       

5p.

5.

Onderzoek of er een relatieve luchtvochtigheid mogelijk is waarbij het risico volgens de Angström Index zeer groot is en volgens de Chandler Burning Index zeer klein. Licht je antwoord toe.

       
Referentiewaarden.
       

Bij een bloedonderzoek worden het hemoglobinegehalte en de hoeveelheid rode bloedcellen gemeten. In de uitslag van het onderzoek staan van beide de gemeten waarden. Om deze uitslag te kunnen beoordelen, worden de gemeten waarden vergeleken met de bijbehorende referentiewaarden. Dit zijn de waarden zoals ze gevonden worden bij 95% van de gezonde mensen. In deze opgave bekijken we de referentiewaarden van volwassenen.

Het hemoglobinegehalte wordt uitgedrukt in millimol per liter (mmol/L) (een mol is een eenheid voor het aantal deeltjes) en de hoeveelheid rode bloedcellen in biljoenen per liter (1 biljoen = 1012). We gaan ervan uit dat het hemoglobinegehalte en de hoeveelheid rode bloedcellen van gezonde mannen normaal verdeeld zijn. Dit geldt ook voor het hemoglobinegehalte en de hoeveelheid rode bloedcellen van gezonde vrouwen.

In de tabel staan de referentiewaarden van het hemoglobinegehalte en van de hoeveelheid rode bloedcellen. Deze referentiewaarden liggen symmetrisch om het gemiddelde. Zo kun je in de tabel bijvoorbeeld aflezen dat 95% van de gezonde mannen een hemoglobinegehalte heeft tussen 8,6 mmol/L en 11,0 mmol/L.

       
  geslacht

referentiewaarden

hemoglobine man 8,6 - 11,0
  vrouw 7,6 - 10,0
rode bloedcellen man 4,4 - 5,8
  vrouw 4,0 - 5,3
       

3p.

6.

Bereken de standaardafwijking van de hoeveelheid rode bloedcellen van gezonde vrouwen. Geef je antwoord in biljoenen per liter en rond af op één decimaal.

       

De standaardafwijking van het hemoglobinegehalte van zowel gezonde mannen als gezonde vrouwen is 0,6 mmol/L.

       

4p.

7.

Bereken met behulp van het formuleblad of het verschil tussen het hemoglobinegehalte van gezonde mannen en gezonde vrouwen gering, middelmatig of groot is.

       

 

De aardbeving van l'Aquila
       

Aardbevingen verschillen in kracht. De kracht van een aardbeving wordt meestal weergegeven op de schaal van Richter.

In de nacht van 5 op 6 april 2009 werd de Italiaanse stad l’Aquila getroffen door een zware aardbeving. De avond ervoor werd er al een lichte beving gevoeld die een kracht had van 3,3 op de schaal van Richter. De zware aardbeving ’s nachts, die veel schade aanrichtte, had een kracht van 6,3 op de schaal van Richter.

Bij elke aardbeving komt energie vrij. Volgens een wetenschapper geldt de volgende vuistregel: als de kracht op de schaal van Richter met 1 toeneemt, dan is de hoeveelheid vrijgekomen energie ongeveer 30 keer zo groot.

       

Er is bij de zware aardbeving ’s nachts veel meer energie vrijgekomen dan bij de lichte beving van de avond daarvoor.

       

3p.

8.

Bereken met behulp van de vuistregel hoeveel keer zoveel energie er ’s nachts vrijkwam vergeleken met de avond ervoor.

       

Bij een aardbeving kan de hoeveelheid vrijgekomen energie worden berekend met de formule

       

E = 0,06 • 32R

       

In deze formule is R de kracht van de aardbeving op de schaal van Richter en E de hoeveelheid vrijgekomen energie in MJ (megajoule).

Na de zware nachtelijke aardbeving waren er nog verschillende kleine naschokken. Bij de naschok van 7 april ’s avonds was de hoeveelheid energie die vrijkwam slechts 9% van de hoeveelheid energie die bij de zware nachtelijke aardbeving vrijkwam. Toch was deze naschok ook een zware schok.

       

5p.

9.

Bereken welke kracht deze naschok had op de schaal van Richter. Rond je antwoord af op één decimaal.

       

Hieronder staat een assenstelsel afgebeeld, waarbij op de verticale as een logaritmische schaal is gebruikt. In dat assenstelsel kun je een grafiek tekenen waarin je de vrijgekomen energie uitzet tegen de kracht op de schaal van Richter. Deze grafiek blijkt een (rechte) lijn te zijn.

       

       

3p.

10.

Teken deze grafiek in de figuur hierboven voor bevingen met een kracht van minimaal 1 en maximaal 8 op de schaal van Richter.

       
BMR
       

Mensen krijgen energie binnen via voedsel. De hoeveelheid energie in voedsel wordt uitgedrukt in kilocalorieën (kcal). De minimale hoeveelheid energie die iemand per dag nodig heeft om op gewicht te blijven, wordt aangeduid met de Engelse afkorting BMR (Basal Metabolic Rate).
Diëtisten maken gebruik van formules om deze hoeveelheid te berekenen.
Een formule van de BMR voor mannen luidt:

BMR = 10 • G - 5 • J + 6,25 • L + 5

In deze formule is G het gewicht in kg, J de leeftijd in jaren, L de lengte in cm en BMR in kcal.

Luuk is 1,88 meter lang en weegt 77 kg. Hij is 25 jaar oud.

       

2p.

11.

Bereken zijn BMR.
       
Marcio is in precies 1 jaar 5 kg afgevallen. Zijn lengte is niet veranderd.
       

3p.

12.

Bereken aan de hand van de formule, zonder gebruik te maken van een getallenvoorbeeld voor G en J, hoeveel Marcio’s BMR in die periode van 1 jaar verminderd is.

       

Voor 30-jarige mannen met een BMR van 2000 kcal kun je het gewicht uitdrukken in de lengte.
Er geldt dan G =
a L + b , waarbij a en b getallen zijn.

       

3p.

13.

Bereken de waarden van a en b in één decimaal nauwkeurig.
       

In de figuur is voor 30-jarige mannen met een BMR van 1600 een grafiek getekend die het verband tussen G en L weergeeft.

       

       

Je kunt voor 30-jarige mannen ook bij andere BMR-waarden de grafiek tekenen die het verband tussen G en L weergeeft.

       

3p.

14.

Teken in de figuur voor 30-jarige mannen de grafiek die hoort bij een BMR van 1800. Licht je werkwijze toe.

       

In de Verenigde Staten hanteert men soortgelijke formules maar met andere variabelen. Men gebruikt voor het gewicht de variabele W (weight) in pounds, voor de lengte de variabele H (height) in feet en voor de leeftijd in jaren de variabele Y (years). Er geldt:

       
  W = 2,2 • G
Y = J
H = 0,033 • L
       

Met deze gegevens kun je de formule van BMR opstellen zoals die in de Verenigde Staten gebruikt wordt in de vorm

BMR = ...•- 5 • Y + ...• H + 5

Hierbij staan op de puntjes getallen.

       

4p.

15.

Bereken welke getallen op de puntjes moeten staan en rond af op één decimaal.

       
Lunchen
       

Een paar jaar geleden heeft men in de Verenigde Staten een onderzoek gehouden onder mensen die in hun lunchpauze ergens gaan eten. Men wilde weten wat er zoal als lunch besteld werd en hoeveel kilocalorieën (kcal) de bestelde lunch bevatte.

       

       

Het onderzoek werd uitgevoerd in New York City. Uit alle

1064 lunchrestaurants die op hun website calorie-informatie hadden staan, werden er willekeurig 167 uitgekozen waar het onderzoek werd uitgevoerd. Verschillende teams van onderzoekers gingen rond lunchtijd naar deze lunchrestaurants om klanten te informeren over het onderzoek.
Alleen klanten van 18 jaar en ouder mochten meedoen. Ze moesten dan een individuele bestelling plaatsen. Wie vervolgens zijn kassabonnetje inleverde, kreeg als beloning een metrokaartje van 2 dollar. Vrijwel alle klanten wilden meedoen met het onderzoek, mede vanwege de beloning.
De onderzoekers kregen op deze manier heel wat kassabonnetjes in handen. Achteraf bleek dat 5,6% van de ingeleverde kassabonnetjes onbruikbaar was. De overige 7318 kassabonnetjes konden worden gebruikt voor het onderzoek.

       

3p.

16.

Bereken hoeveel dollar de onderzoekers kwijt waren aan metrokaartjes.
       

Omdat op de kassabonnetjes precies vermeld stond wat er besteld was, konden onderzoekers met de calorie-informatie van de betreffende lunchrestaurants berekenen hoeveel kcal elke lunch bevatte. Een samenvatting van de resultaten staat in de volgende tabel.

       
type
lunch-
restau-
rant
aantal
restau-
rants
aantal
geldige
kassa-
bonnetjes
aantal kcal
per kassabonnetje
percentage
klanten dat
meer dan .....
kcal bestelde
gemiddelde standaard-
afwijking
1000
kcal
1250
kcal
broodjes 49 1989 734 361 20,0 8,8
pizza 17 272 766 449 20,6 15,1
ham-
burgers
75 3857 857 336 38,6 16,5
tex-mex 3 96 900 295 41,7 17,7
kip 14 649 931 264 47,5 18,0
gemengd 9 455 821 256 35,6 16,9
totaal 167 7318 827 458 33,5 14,5
       

Van één type lunchrestaurant uit deze tabel zijn de resultaten ook weergegeven in onderstaande relatieve cumulatieve frequentiepolygoon.

       

       

3p.

17.

Van welk type lunchrestaurant zijn de resultaten in de polygoon weergegeven? Licht je antwoord toe. Je kunt daarbij de figuur hierboven gebruiken.

       

De aanbevolen hoeveelheid kcal voor een lunch is 750 kcal. Het lijkt erop dat die hoeveelheid in hamburgerrestaurants ruimschoots overschreden wordt. Het steekproefgemiddelde was daar immers veel hoger dan 750 kcal.

       

3p.

18.

Onderzoek of de aanbevolen hoeveelheid van 750 kcal in het 95%-betrouwbaarheidsinterval van het populatiegemiddelde in hamburgerrestaurants ligt.

       

De Amerikaanse overheid is geschrokken van de resultaten van dit onderzoek. Ze trekt de conclusie: ‘Veel volwassenen nuttigen bij de lunch meer dan de aanbevolen hoeveelheid kcal.’

Door de gekozen onderzoeksopzet, zoals die beschreven staat in de inleiding van deze opgave, is de conclusie van de Amerikaanse overheid echter te algemeen.

       

2p.

19.

Noem hiervoor twee aspecten uit de gekozen onderzoeksopzet.
       

Een van de deelnemende lunchrestaurants probeert zijn klanten bewust te maken van de hoeveelheid kcal die ze bestellen. Dit restaurant presenteert daarom de calorie-informatie niet alleen op de website, maar ook duidelijk zichtbaar bij het bestelpunt. De onderzoekers hebben aan de klanten van dit restaurant gevraagd of deze informatie effect had op hun bestelling. Die informatie hebben zij per klant gekoppeld aan zijn of haar kassabonnetje. De resultaten staan in de volgende tabel.

       
  aantal geldige
kassabonnetjes
aantal kcal percentage
dat meer
dan 1000
kcal
bestelt
gemiddelde standaardafwijking
calorie-
informatie
wel
gelezen
568 713 301 17,5
calorie-
informatie
niet
gelezen
1237 766 584 23,0
       

Op grond van de resultaten in deze tabel bespreken de onderzoekers de volgende stelling: ‘Er bestaat een groot verschil in het aantal kcal per bestelling tussen klanten die de calorie-informatie wel hebben gelezen en klanten die de calorie-informatie niet hebben gelezen.’

       

4p.

20.

Onderzoek met behulp van het formuleblad of deze stelling door de gegevens in deze tabel wordt ondersteund.

       
Voetafdruk.
       

De (ecologische) voetafdruk is de hoeveelheid aardoppervlak die iemand jaarlijks nodig heeft vanwege zijn manier van leven. Zo heeft iemand die veel consumeert een grotere voetafdruk dan iemand die weinig consumeert. Deze voetafdruk wordt uitgedrukt in mha (mondiale hectares), waarbij mha staat voor een hectare aardoppervlak die gebruikt kan worden voor onder andere landbouw, visserij of industrie.

Als de totale voetafdruk van alle mensen op de wereld 10 miljard mha (of minder) is, dan heeft de aarde voldoende mogelijkheid om zichzelf te herstellen. Is de totale voetafdruk meer dan 10 miljard mha, dan zal de aarde op den duur uitgeput raken.

Al sinds lange tijd neemt zowel de wereldbevolking als de totale voetafdruk toe. In 1974 kwam de totale voetafdruk al boven de genoemde grens van 10 miljard mha uit.
In 2010 bestond de wereldbevolking uit 6,9 miljard mensen en was de gemiddelde voetafdruk per persoon 2,85 mha. De totale voetafdruk in 2010 was dus 6,9 miljard ×
2,85 19,7 miljard mha.

Vanaf 2010 zijn er maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat de totale voetafdruk op termijn weer onder de 10 miljard mha komt.

We doen de volgende aannames voor de periode 2010 – 2050:

-

Vanaf 2010 neemt de gemiddelde voetafdruk per persoon af met 0,11 mha per jaar, totdat een gemiddelde voetafdruk per persoon van 1,20 mha bereikt is. De jaren daarna blijft de gemiddelde voetafdruk per persoon 1,20 mha.

- De wereldbevolking neemt elk jaar toe met 0,7%.
       

De gemiddelde voetafdruk neemt dus af (tot 1,20 mha), maar de wereldbevolking neemt toe. Het is daarom de vraag of de genomen maatregelen voldoende zijn om de totale voetafdruk te laten dalen tot onder de 10 miljard mha. Dit blijkt een aantal jaren het geval te zijn, maar na verloop van tijd komt de totale voetafdruk toch weer boven de 10 miljard mha.

       

8p.

21.

Onderzoek in welke jaren in de periode 2010 − 2050 de totale voetafdruk minder dan 10 miljard mha is.

       

 

UITWERKING
   
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten.
   
1. V  ligt tussen 0 en 100
V = 0  geeft  IA = 0/20 + (27 - 24)/10 = 0 + 0,3 = 0,3
V = 100 geeft  IA = 100/20 + (27 - 24)/10 = 5 + 0,3 = 5,3
De minimale
waarde is dus
0,3 en de maximale waarde is 5,3
   
2. IA = 2  geeft  35/20 + (27 - T)/10 = 2
1,75 + (27 - T)/10 = 2
(27 - T)/10 = 0,25
27 - T = 2,5
T = 24,5
IA is kleiner dan 2
als  T hoger is dan 24,5 ºC
   
3. Als T constant is, dan is (27 - T)/10  ook constant.
Als V afneemt, dan neemt  V/20 ook af.
Dus neemt IA ook af (want het eerste stuk neemt af en het tweede blijft constant)
Als IA afneemt dan neemt het risico op bosbrand toe.
   
4. V = 43 invullen:
IC = (216 - 2,84 • 43 + 1,12T) • 0,9743
IC = (216 - 122,12 + 1,12T) • 0,269...
IC = (93,88 + 1,12T)• 0,269...
IC = 25,34 + 0,30T
   
5. IA = 0,05V + 0,2  en die moet kleiner dan 2 zijn
0,05V + 0,2 = 2
0,05V = 1,8
V = 36
Dus dan is  V < 36

IC = (244 - 2,84V) • 0,87V en die moet kleiner dan 50 zijn
V = 35 geeft bijv.  IC = 49,7....
Het is dus WEL mogelijk.
   
6. 95% ligt tussen  μ - 2σ  en μ + 2σ
dus  μ - 2σ = 4,0  en  μ + 2σ = 5,3
die 1,3 verschil is dus 4σ
dus σ = 1,3/4 =
0,325
   
7. Omdat je de standaardafwijking weet moet je hier de effectgrootte E berekenen.
De gemiddeldes zijn  9,8 en 8,8, en de standaardafwijkingen zijn 0,6.
Invullen in de formule:  E = (9,8 - 8,8)/(0,5(0,6 + 0,6)) = 1,0/0,6 = 1,6...
Dat is meer dan 0,8 dus het verschil is GROOT.
   
8. Het verschil is 6,3 - 3,3 = 3
bij elke toename van 1 komt er 30 keer zoveel energie vrij.
bij drie toenames van 1 komt er dus 30 • 30 • 30 =
27000 keer zoveel energie vrij.
   
9. Voor de nachtelijke beving is  E = 0,06 • 326,3 = 182220030
9% daarvan is  0,09 • 182220030 = 16399802,7
0,06 • 32R = 16399802,7
Y1 = 0,06 * 32X
Y2 = 16399802,7
intersect geeft  X =
R = 5,6
   
10.

   
11. BMR = 10 • 77 - 5 • 25 + 6,25 • 188 + 5 = 1825 kcal
   
12. In de formule staat 10G  dus dat betekent dat elke kg zorgt voor 10 BMR-punten.
5 kg verlies betekent dus een afname van 10 • 5 = 50 BMR-punten
In de formule staat -5J  dus dat betekent dat elk jaar extra zorgt voor een afname van 5 BMR-punten
De totale afname van het  BMR is dan 50 + 5 =
55 kcal.
   
13. 2000 en 30 invullen: 
2000 = 10 • G - 5 • 30 + 6,25 • L + 5
2000 = 10G - 150 + 6,25L + 5
2145 = 10G + 6,25L
10G = -6,25L + 2145
G = -0,625L + 214,5
Afgerond:
 a = -0,6  en  b = 214,5
   
14. 1800 en 30 invullen:  1800 = 10 • G - 5 • 30 + 6,25 • L + 5
1800 = 10G - 145 + 6,25L
neem bijv.  G = 100 dan staat er  1800 = 1000 - 145 + 6,25L
dus 6,25L = 945  dus  L =  945/6,25 = 151,2

neem bijv.  L = 200 dan staat er  1800 = 10G - 145 + 1250
dus  10G = 695 dus G = 69,5

teken een rechte lijn door de punten  (151.2, 100) en (200, 69.5) 
   
 

   
15. W = 2,2 • G
Y = J
H = 0,033 • L
invullen, dan staat er :
BMR = ...• 2,2G  - 5 • J + ...• 0,033L + 5
dat moet hetzelfde zijn  als  BMR = 10 • G -
5 • J + 6,25 • L + 5

dus de eerste stipjes:   ..... • 2,2 = 10  en dan staat dar  10/2,2 = 4,545...
de tweede stipjes:  .... • 0,033 = 6,25  en dan staat daar dus  6,25/0,033 = 189,3939....

Op de stipjes moet staan 
4,5  en 189,4
   
16. 5,6% was onbruikbaar  dus  94,4% was bruikbaar
Dat waren 7318 kaartjes
 
% kaartjes
94,4 7318
100 ??
  ?? = 7318 • 100/94,4 = 7752,11 dus dat zijn 7752 kaartjes
Dat kost 2 • 7752 =
15504 dollar.
   
17. Bij kleiner dan 1000 staat 57%  dus bij meer dan 100 hoort 43%
Bij kleiner dan 1250 staat 83% dus bij meer dan 1245 hoort 17%
Dat past bij
tex-mex
   
18. het gemiddelde is 857 en de standaardafwijking is 336
  σ/n = 336/√75 = 38,80
857 + 2 • 38,80 = 934,6
857 - 2 • 38,80 = 779,4
Het betrouwbaarheidsinterval is  [779.4, 934.6]
750 ligt daar
NIET in.
   
19. •  er is alleen in New York gemeten
•  er zijn alleen mensen gekozen die in een restaurant lunchen
•  er zijn alleen restaurants gekozen met calorie-informatie op de website
•  mensen kregen een bon van 2 en bestelden daarom misschien welk een extra ijsje.
......
   
20. We hebben een gemiddelde en een standaarddeviatie, dus de effectgrootte kan worden berekend.
E = (766 - 713)/0,5(301 + 385) =  0,1545...
Dat is kleiner dan 0,4 dus het effect is gering
De stelling wordt dus
NIET ondersteund door de gegevens uit de tabel.
   
21. Vanaf 2010 neemt de gemiddelde voetafdruk per persoon af met 0,11 mha per jaar, totdat een gemiddelde voetafdruk per persoon van 1,20 mha bereikt is.
Daarvoor geldt de formule    2,85 - 0,11t  (t de tijd in jaren vanaf 2010)

Het moet afnemen van  2,85 naar 1,20  en dat is een afname van 1,65 dus dat duurt  1,65/0,11 = 15 jaar.
Vanaf 2025 blijft de voetafdruk 1,20

De bevolking neemt elk jaar toe met 0,7%, dus daarvoor geldt de formule  6,9 • 1,007t 

GR: 
Y1 = 2,85 - 0,11X
Y2 = 6,9 * 1,007^X
Y3 = Y1 * Y2  en dat geeft de totale afdruk van 2010 tm 2025
Y4 = 1,20 * Y2  en dat geeft de totale afdruk na 2025
TABLE laat het volgende zien:
X Y1 Y2 Y3 Y4
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
2,85
2,74
2,63
2,52
2,41
2,30
2,19
2,08
1,97
1,86
1,75
1,64
1,53
1,42
1,31
1,20
1,20
1,20
1,20
1,20
1,20
1,20
1,20
1,20
1,20
1,20
1,20
1,20
1,20
1,20
1,20
6,9
6,95
7,00
7,05
7,10
7,14
7,19
7,25
7,30
7,35
7,40
7,45
7,50
7,56
7,61
7,66
7,71
7,77
7,82
7,88
7,93
8,00
8,04
8,10
8,16
8,21
8,27
8,33
8,39
8,45
8,51
19,67
19,04
18,40
17,76
17,10
16,43
15,76
15,07
14,37
13,67
12,95
12,22
11,48
10,73
9,97
9,19

-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
9,19
9,26
9,39
9,45
9,52
9,59
9,65
9,72
9,79
9,86
9,93
9,996

10,07
10,13
10,21
  van t = 14 tm t = 27 ligt de afdruk onder de 10
Dat is van
2024 tm 2037