© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. In het begin (bij weinig gebreken)  neemt het cumulatieve frequentiepolygoon sterk toe, later steeds minder.
Dat betekent dat er bij weinig gebreken veel woningen waren, en als het aantal gebreken toeneemt, neemt het aantal woningen af. (Het histogram zal in het begin hoog zijn, en steeds lager worden)
Maar als de frequentie hoog is, is de boxplot smal (er is maar een kleine klassebreedte nodig om een kwart van de metingen te hebben) en als de frequentie lager is, is de boxplot breder.
De boxplot is dus in het begin smal en wordt steeds breder.
Dat is boxplot C.
       
2. a. De modus is de meest voorkomende en dat is 40  (4 keer)
De mediaan is de middelste, en van de 100 is dat tussen nummer 50 en nummer 51 in. Het gemiddelde van nr. 50 en nr. 51 is (66 + 67)/2 = 66,5
       
  b.

       
3. a. mediaan is nr.  25-26 en is 100
Q1 is nr. 13 en is 98
Q3 is nr. 38 en is 101
de extremen zijn 95 en 103, dus dat geeft de volgende boxplot:
       
   

       
  b. De rechterkant (boven de 100) komt nu vaker voor, dus de gevallen van minder servetten zijn minder geworden.
Fout B geeft minder dan 100 servetten, dus fout B is afgenomen.
       
  c. Als beide telfouten even vaak zouden voorkomen zou de boxplot symmetrisch zijn, en dat is hij niet.
       
4. I:   De boxen overlappen elkaar niet. Zie de formulekaart.  Het verschil  tussen de echte slaaptijd in de zomerperiode en de slaaptijd in de winterperiode is dus GROOT.

II:  Je kunt gemiddeldes niet aflezen uit een boxplot. (het middelste streepje van de boxplot staat bij de mediaan, en niet bij het gemiddelde!)

       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)