© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. a. TH = 480 + 273 = 753
TL = 180 + 273 = 453
R = (753 - 453)/753 = 300/753 = 0,398
       
  b. Lees van boven naar onder steeds een punt af en vul dat in.
(160, 600) ºC is  (433, 1073) K  en  R = (1073 - 433)/1073 = 0,6
(100, 350) ºC  is  (373, 623) K  en  R = (623 - 373)/623 = 0,4
(300, 550) ºC is  (573, 823) K  en  R = (823 - 573)/823 = 0,3
(500, 700) ºC is  (773, 973) K  en  R = (973 - 773)/973 = 0,2
(300, 300) ºC  is  (573, 573) K  en  R = (573 - 573)/573 = 0
     
  c. Hiernaast staan rood de grafieken van R = 0,3 en R = 0,1.
Verder staat er blauw de grafiek van TH - TL = 100

Het gedeelte daarvan tussen de snijpunten P en Q is mogelijk.
     
  d. De hoogst mogelijke temperatuur vinden we bij het snijpunt van R = 0,1 met TH - TL = 100
0,1 = (TH - TL)/TH
0,1 = 100/TH
TH = 1000
       
2. a L = 180 en  G = 94 en  A = 50   geeft   MCB =  655 + 9.6 · 94 + 1,8 · 180 - 4,7 · 50 = 1646,4
C = 1,375 · 1646,4 = 2263,8
       
  b. A = 20 en  factor 1,55 geeft
C =  1,55 · (655 + 9.6G + 1,8L - 4,7 · 20)
C = 1015,25 + 14,88G + 2,79L - 145,7
Als G een constante is, is de richtingscoëfficiënt gelijk aan 2,79
       
  c. A = 20 en G = 60 en factor 1,9 geeft:  C = 1,9 · (655 + 9.6 · 60 + 1,8L - 4,7 · 20)
C = 1,9(1137 + 1,8L)
C = 2160,3 + 3,42L

Zie de figuur hiernaast.
       
3. a. T = 16, H = 75
75 = 1,6 • C + 240/16
75 = 1,6C + 15
1,6C = 60
C = 37,5  mg/kg
       
  b. C=  0, H = 40  geeft   40 = 1,6 • 0 + 240/T
T = 240/40 = 6ºC
       
  c. H = 40, dus  40 = 1,6C + 240/T
Dat moet worden  H = 80  dus   1,6 • X + 240/T = 80
Dan is  1,6X = 1,6C + 40
X = C + 25
Dus men moet 25 mg/kg extra toevoegen.
       
4. a. Ik heb de punten:
(45, 1.50)
(52, 1.60)
(60, 1.70)
(69, 1.80)
(78, 1.90)
(88, 2.00)
(99, 2.10)
afgelezen en in de figuur hiernaast getekend.
     
  b. Als je op de lijn L = 180 naar rechts gaat (hogere M) worden de waarden bij de krommen steeds groter, dus S stijgt als M groter wordt.

De afstanden tussen de snijpunten met de krommen worden naar rechts toe steeds groter, dat betekent dat de stijging van S steeds langzamer gaat:  afnemende stijging dus.
       
5.

       
  bij 31,5 °C en 60%  vind je een verschil van 6 °C  dus een natte temperatuur van 25,5 °C
bij 15 °C en 60% vind je een verschil van 4 °C dus een natte temperatuur van  11 °C
De natte temperatuur daalde dus 25,5, - 11 = 14,5 °C
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)