© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

Meer opgaven
       
       
1. In 2021 namen  555515 vrouwen deel aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker met een uitstrijkje (42,7) of zelfafnameset (12,1%).  Daarbij waren 6246 diagnose van (een voorstadium van) baarmoederhalskanker.

Het bleek dat van  25463 vrouwen die al een aantal jaren  (5 jaar of langer) regelmatig homeopatische produkten slikte het aantal diagnosegevallen gelijk was aan 250. De fabrikant van homeopatische producten twitterde trots de volgende mededeling:
       
 
Homeopatische producten verminderen kans op baarmoederhalskanker met  13%.
       
  a. Hoeveel procent van de niet-gebruikers en hoeveel procent van de gebruikers kregen een diagnose (voorstadium van) baarmoederhalskanker?
       
  b. Leg uit hoe men aan die 13% kwam.
       
  c. Als 1000 vrouwen 5 jaar of langer homeopatische middelen zou slikken, hoeveel diagnoses van (voorstadium van) baarmoederhalskanker zou dat dan schelen?
       
2. Hiernaast zie je het BNP (Bruto Nationaal Product) van de landen Japan en Portugal beiden in miljarden dollars. 

Leg uit wat de effecten zijn van de  "steile" afname van Portugal tussen 1985 en 1990 en van de "lichte" afname van Japan tussen 1995 en 2000.......

       
3. De volgende advertentie is afkomstig van een groep elektriciteitsmaatschappijen.
       
 
96% van de straten in ons land is nog  steeds slecht verlicht!
Erger nog: 88% van alle misdaden in ons land vindt plaats in slecht-verlichte straten.
Laten we ons land beter gaan verlichten!
       
  Aiaiai, ik woon in een goed-verlichte straat, en voelde mijzelf heel veilig. Tot nu toe!
Immers in 4% van de verlichte straten vindt 12% van de misdaden plaats!

Stel dat er 100 misdaden zijn en 100 straten.
Bereken hoeveel misdaden er gemiddeld per onverlichte straat plaatsvinden een ook hoeveel per verlichte straat.
Wat is je conclusie?
       
       
       
4.

Een onderzoeker wil iets onderzoeken, en besluit te gaan kijken of er verschil is tussen het aantal mannen dat linkshandig is, en het aantal vrouwen dat linkshandig is.
Stel dat een eerste onderzoek uitwijst dat  36% van de vrouwen linkshandig is, en 45% van de mannen.
Het lijkt erop dat mannen vaker linkshandig zijn dan vrouwen, maar voor de zekerheid (de steekproef was niet erg groot) besluit men een tweede onderzoek uit te voeren.
Daarbij blijkt 60% van de vrouwen en 65% van de mannen linkshandig.

De conclusie luidt: van de vrouwen is gemiddeld 48% linkshandig en van de mannen 55% dus mannen zijn vaker linkshandig dan vrouwen.

Stel (extreem genomen) dat het eerste onderzoek 100 vrouwen en 1000 mannen betrof, en het tweede net andersom: 1000 vrouwen en 100 mannen.

Wat moet de conclusie zijn?

       
5. Een onderzoeksbureau dat  de verhouding mannen/vrouwen in het verkeer gelijk was aan 2 : 1 (als chauffeur).  Dus 2/3 is man en 1/3 is vrouw.
Toen men ging kijken bij hoeveel ongelukken vrouwelijke chauffeurs betrokken waren was dat bij maar liefst 54% van de ongelukken!!!!
En jawel, daar waren de krantenkoppen alweer:
       
 

Vrouwen: 
33% van chauffeurs, 
betrokken bij 54% van ongelukken!

       
  Bereken bij hoeveel procent van de ongelukken één van beide chauffeurs of beide chauffeurs een  vrouw zou zijn als de ongelukken geheel willekeurig plaatsvinden.
Wat zou de conclusie moeten zijn?
       
     

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)